Oude kleren
Archimedes verorberde zijn laatste stukje mus, veegde zijn snavel keurig aan de tak af en keek de Wart recht aan. Die grote ronde ogen hadden, zoals een beroemd schrijver het eens formuleerde, een glans van licht, als de purperen glans van een druif.
‘Nu je geleerd hebt te vliegen,’zei hij, ‘wil Merlijn dat je de Wilde Ganzen eens probeert.’
– T.H. White, Arthur, koning voor eens en altijd
Vliegen was zo makkelijk. De kunst kwam met het lichaam, met elke veer en elk botje. Ja, de zaadjes hadden Resa onder pijnlijke krampen, die de Krachtpatser de stuipen op het lijf hadden gejaagd, in een vogel veranderd. Maar ze was geen ekster geworden, zoals Mortola. ‘Een zwaluw!’ fluisterde Lazaro toen ze op zijn hand was gaan zitten, duizelig omdat alles om haar heen opeens zoveel groter was.
‘Zwaluwen zijn heel aardige vogels. Dit past wel bij je.’ Hij had haar met zijn wijsvinger zachtjes over haar vleugels geaaid, en ze had het maar vreemd gevonden dat ze met haar snavel niet naar hem kon lachen. Maar praten kon ze wel, met haar mensenstem, wat de arme Tullio alleen maar erger aan het schrikken had gemaakt.
De veren zaten lekker warm, en de wachters op de oever van het meer keken niet eens op toen ze over hen heen vloog. Zo te zien hadden ze de mannen die door Lazaro gedood waren nog niet gevonden. Het wapen op hun grijze mantels herinnerde Resa aan de kerkers van de Nachtburcht. Niet aan denken, dacht ze, terwijl ze haar vleugels op de wind legde. Dat is voorbij. Maar wat komen gaat kun je misschien nog veranderen. Of was het leven uiteindelijk toch niet meer dan een web van noodlotsdraden, waaruit geen ontsnappen mogelijk was? Niet denken, Resa, vliegen!
Waar was hij? Waar was Mo?
De Fluiter heeft hem in een kooi gestopt. Tullio had niet kunnen zeggen waar die kooi stond. Op een binnenplaats, had hij gestotterd, op een binnenplaats met geschilderde vogels. Resa had van de beschilderde muren van de burcht gehoord. Maar aan de buitenkant waren ze bijna zwart, opgetrokken uit de donkere steen die ook op de oever te vinden was. Ze was blij dat ze niet over de brug hoefde; daar wemelde het van de soldaten. Het regende en onder haar maakten de druppels eindeloze kringen op het water. Maar haar lichaam woog weinig en vliegen gaf een heerlijk gevoel. Ze zag haar spiegelbeeld onder zich. Als een pijl schoot het over het meer, en uiteindelijk bereikte ze de hoog oprijzende torens, de versterkte muren, de leigrijze daken en daartussen de binnenplaatsen, gapende zwarte gaten in het patroon van steen. Kale bomen, hondenhokken, een fontein, een bevroren tuin en overal soldaten. Kooien…
Ze had ze snel gevonden. Maar eerst zag ze Stofvinger, op het grijze plaveisel gesmeten als een hoopje oude kleren. O god, zo had ze hem nooit meer willen zien. Er stond een kind naast hem. Het staarde naar het roerloze lichaam alsof het wachtte tot Stofvinger weer op zou staan – zoals hij al eerder had gedaan, als je de liederen van het speelvolk mocht geloven. Geloof ze maar, wilde ze naar beneden roepen. Ik heb zijn warme handen gevoeld. Ik heb hem weer zien lachen en zijn vrouw zien kussen. Maar toen ze hem daar zo zag liggen was het net alsof hij zich niet meer verroerd had sinds hij in de mijn gestorven was. De kooien zag ze pas toen ze zich liet zakken en onder een van de leistenen daken dook. Ze waren allemaal leeg. Geen Mo. Lege kooien en een leeg lichaam… Ze wilde zich als een steen laten vallen, op het plaveisel ploffen en net zo stil blijven liggen als Stofvinger.
Het kind draaide zich om. Het was de jongen die ze voor het laatst achter de kantelen in Ombra had zien staan. De zoon van Violante. Zelfs Meggie, die anders elk kind vol genegenheid bij zich op schoot trok, kon alleen maar met afschuw over hem praten. Jacopo. Even keek hij naar Resa op, alsof hij de vrouw onder de veren herkende, maar meteen boog hij zich weer over de dode. Hij voelde aan zijn starre gezicht en kwam overeind toen iemand zijn naam riep.
Die knijpstem herkende ze uit duizenden.
De Fluiter.
Resa vloog naar de nok van een dak.
‘Kom mee, je grootvader wil je zien!’ De Fluiter greep de jongen in zijn nek en duwde hem hardhandig naar een trap.
‘Waarom?’ Jacopo klonk als een lachwekkende imitatie van zijn grootvader, maar tegelijk als een klein jongetje, verweesd tussen al die grote mensen, vaderloos – en moederloos, als het klopte wat Roxane over Violantes liefdeloosheid vertelde.
‘Ja, wat denk je? Vast niet omdat hij je chagrijnige gezelschap zo gemist heeft.’ De Fluiter duwde zijn vuist in Jacopo’s rug. ‘Hij wil weten wat je moeder allemaal zegt als je alleen met haar in haar kamer bent.’
‘Ze praat niet met mij.’
‘Dat is niet zo mooi. Wat moeten we met je als je als spion ook al niet deugt? Misschien moeten we je maar aan de nachtmare voeren! Hij heeft al een tijdje niets meer te eten gehad, en als het aan je grootvader ligt zal hij de Vlaamse Gaai ook niet gauw voor zijn kiezen krijgen.’
De nachtmare.
Tullio had dus niet gelogen. Zodra de stemmen wegstierven vloog Resa naar Stofvinger. Maar de zwaluw kon net zomin huilen als lachen. Ga achter de Fluiter aan, Resa, dacht ze daar op die verregende binnenplaats, ga Mo zoeken. Voor Vuurdanser kun je niets meer doen, net zomin als toen. Ze was blij dat de nachtmare hem tenminste niet net als Grijper verslonden had. Wat voelde zijn wang koud aan toen ze haar gevederde kopje ertegenaan legde.
‘Hoe kom jij aan dat mooie verenkleed, Resa?’
Het gefluister kwam uit het niets, uit de regen, de vochtige lucht, de beschilderde steen, niet van koude lippen. Maar het was de stem van Stofvinger, ruw en teder tegelijk, voor altijd vertrouwd. Resa draaide haar kopje naar alle kanten – en hoorde hem zachtjes lachen.
‘Heb je niet al eens zo naar me gezocht, die keer in de kerkers van de Nachtburcht? Toen was ik ook onzichtbaar, als ik het me goed herinner, maar zonder lichaam is het een stuk leuker, al kun je er niet te lang van genieten. Als ik dat lijf nog even zo onbewoond laat liggen past het me straks niet meer, ben ik bang, en dan kan zelfs de stem van je man me waarschijnlijk niet meer terughalen. Bovendien vergeet je zonder hulp van het vlees snel wie je bent. Ik geef toe, ik was het al bijna vergeten. Tot ik jou zag.’
De dode begon te bewegen, als een slaper die wakker werd. Stofvinger streek het natte haar uit zijn gezicht en bekeek zichzelf alsof hij niet zeker wist of zijn lichaam nog wel paste. Precies zo had Resa het in de nacht na zijn dood gedroomd, maar toen was hij niet meer wakker geworden. Tot Mo hem gewekt had.
Mo.
Ze ging op Stofvingers arm zitten, maar toen ze haar snavel opendeed legde hij waarschuwend een vinger op zijn lippen. Zacht fluitend riep hij Gwen bij zich. Hij keek naar de trap die de Fluiter met Jacopo was op gegaan, naar de vensters links van hen en de erkertoren die zijn schaduw op hen wierp. ‘De feeën vertellen over een plant die van mensen dieren en van dieren mensen maakt!’ fluisterde hij. ‘Maar ze zeggen ook dat het heel gevaarlijk is om die te gebruiken. Hoelang heb je die veren al?’
‘Twee uur misschien.’
‘Dan wordt het tijd dat je ze weer aflegt. Gelukkig heeft deze burcht een heleboel vergeten zalen, en voor de Fluiter kwam heb ik ze allemaal verkend.’ Hij stak zijn hand uit en Resa haakte haar pootjes in zijn nu weer warme huid. Hij leefde nog! Ja toch?
‘Ik heb een paar heel handige eigenschappen van de dood meegebracht!’ zei Stofvinger zacht. Hij liep met haar door een gang die beschilderd was met vissen en nimfen, zodat het leek alsof het meer hen had opgeslokt. ‘Ik kan dit lichaam uittrekken als een hemd, ik kan het vuur een ziel geven en het hart van je man lezen, beter dan de letters die jij me met zoveel moeite geleerd hebt.’
Hij duwde een deur open. Er zaten geen ramen in de zaal erachter, maar Stofvinger fluisterde iets en even later zaten de muren onder de vlammetjes, alsof er een vacht van vuur op groeide.
Resa spuugde de zaadjes uit. Het waren er twee minder dan eerst, en één afschuwelijk moment was ze bang dat ze voor altijd een vogel zou zijn, maar haar lichaam wist nog wie het was. Toen ze weer mensenhanden had streek ze over haar buik, en ze vroeg zich af of het kind in haar binnenste ook veranderde door de zaadjes. Die gedachte maakte haar zo bang dat ze bijna moest overgeven.
Stofvinger raapte een zwaluwveertje van de grond op en keek er peinzend naar.
‘Met Roxane gaat het goed,’ zei Resa.
Hij glimlachte. ‘Dat weet ik.’
Hij scheen alles te weten. Daarom vertelde ze niets over Grijper of Mortola, en ook niet dat de Zwarte Prins bijna gestorven was. En Stofvinger vroeg niet waarom ze achter Mo aan gekomen was.
‘Hoe zit het met die nachtmare?’ Alleen het woord al joeg haar angst aan.
‘Ik ben nog net op tijd door zijn zwarte vingers geglipt.’ Hij haalde een hand over zijn gezicht, alsof hij een schaduw probeerde weg te vegen. ‘Gelukkig is zijn soort niet geïnteresseerd in dode mensen.’
‘Waar komt hij vandaan?’
‘Orpheus heeft hem meegebracht. Hij volgt hem als een hond.’
‘Orpheus?’ Maar dat kon toch niet! Sinds Stofvinger het boek van hem afgepakt had zwolg Orpheus in Ombra in wijn en zelfmedelijden!
‘Ja, Orpheus. Ik weet niet hoe hij het voor elkaar gekregen heeft, maar hij is nu in dienst van de Adder. En hij heeft je man zojuist in een van de kuilen onder de burcht laten gooien.’
Boven hun hoofd werden voetstappen hoorbaar, maar ze stierven ook weer weg.
‘Breng me naar hem toe!’
‘Je kunt niet naar hem toe. De kuilen zijn diep en worden goed bewaakt. Misschien lukt het mij in mijn eentje, maar met z’n tweeën vallen we veel te veel op. Als ze erachter komen dat Vuurdanser alweer van de doden terug is, is het hier binnen de kortste keren vergeven van de soldaten.’
Je kunt niet naar hem toe… Wacht hier, Resa… Het is te gevaarlijk. Ze kon het niet meer horen. ‘Hoe gaat het met hem?’ vroeg ze. ‘Je zegt toch dat je zijn hart kunt lezen?’
Ze zag het antwoord in Stofvingers ogen.
‘Een vogel valt minder op dan jij,’ zei ze, en voor hij haar kon tegenhouden stak ze de zaadjes weer in haar mond.