Onverwacht bezoek
God haalde diep adem. Alweer een klacht! Was Mens ooit zonder klacht voor hem verschenen? Maar hij trok alleen zijn wenkbrauwen op, glimlachte fijntjes en riep: ‘Mens, hoe staan de worteltjes erbij?’
– Ted Hughes, The Secret of Man’s Wife
Ach, Despina! Het was zo fijn om haar gezichtje weer te zien! Maar ze keek moe en verdrietig uit haar ogen, verschrikt als een vogeltje dat uit het nest gevallen was. En Ivo, was die ook al zo groot geweest vóór dat misbaksel van een Roetvogel zich op de kinderroverij stortte? Wat was hij mager… En wat was dat voor bloed op zijn kiel? ‘De ratten hebben ons gebeten,’ zei hij. Hij deed volwassen en koelbloedig, zoals zo vaak sinds de dood van zijn vader, maar Fenoglio zag de angst in zijn kinderogen. Ratten!
Ach, hij kon gewoon niet ophouden die twee te kussen en te knuffelen, zo opgelucht was hij. Ja, het was waar. Hij vergaf zichzelf veel, hij vergaf zichzelf makkelijk, maar als zijn verhaal ook nog Minerva’s kinderen het leven had gekost – hij wist niet hoe hij dat te boven had moeten komen. Maar ze leefden nog, en de persoon die ze gered had was door hém in het leven geroepen.
‘Wat gaan ze nu met hem doen?’ Despina bevrijdde zich uit zijn omhelzing, haar grote ogen donker van de zorgen. Verdorie, dat was nou echt lastig aan kinderen: ze stelden altijd precies de vragen die je zelf zo zorgvuldig uit de weg ging. En dan gaven ze ook nog antwoorden die je niet horen wilde!
‘Ze maken hem dood!’ verklaarde Ivo, en de ogen van zijn zusje vulden zich met tranen.
Hoe was het mogelijk dat ze huilde om een vreemde? Ze had Mortimer vandaag pas voor het eerst gezien. Ja, maar jouw liederen hebben haar geleerd om van hem te houden, Fenoglio. Iedereen houdt van hem, en deze dag zal die liefde voorgoed in hun harten griffen. Wat de Fluiter hem ook aandeed, voortaan was de Vlaamse Gaai net zo onsterfelijk als Adderkop. Zijn onsterfelijkheid was zelfs een stuk zekerder, want Adderkop kon altijd nog doodgaan aan drie woorden. Maar al stierf Mortimer achter de muren van de burcht, hij zou voor altijd in leven worden gehouden door woorden, al die woorden die beneden in de straten nu al gesproken en gezongen werden.
Despina veegde de tranen uit haar ogen en keek Fenoglio aan. Ze hoopte dat hij haar broer tegen zou spreken, en dat deed hij natuurlijk ook, voor haar en voor zichzelf. ‘Ivo!’ zei hij streng. ‘Wat zeg je nu weer voor iets doms? Denk je soms dat de Vlaamse Gaai geen plan had toen hij zich overgaf? Denk je dat hij zomaar als een haas in de val van de Fluiter loopt?’
Despina glimlachte opgelucht en op Ivo’s gezicht verscheen een zweem van twijfel.
‘Nee, natuurlijk niet!’ zei Minerva, die sinds ze met de kinderen naar zijn kamer was gekomen nog geen woord had gezegd. ‘Hij is een vos, geen haas! Hij is ze straks allemaal weer te slim af.’ Ook in haar woorden hoorde Fenoglio het kiemen van het zaad dat zijn liederen hadden uitgestrooid. Hoop – de Vlaamse Gaai belichaamde het nog steeds, midden in al deze duisternis.
Minerva nam de kinderen mee naar beneden. Ze zou ze natuurlijk eerst eens goed te eten geven, van alles wat ze in en om het huis nog kon vinden. Fenoglio bleef alleen achter met Rozenkwarts, die zwijgend in de inkt had staan roeren terwijl Fenoglio Despina en Ivo met kussen overlaadde.
Zodra Minerva de deur achter zich dicht had getrokken vroeg het glasmannetje met zijn ijle stemmetje: ‘Hij is ze straks allemaal weer te slim af? Hoe dan? Weet je wat ik denk? Het is gedaan met die fabelachtige rover van je! En hij zal een bijzonder pijnlijke terechtstelling krijgen. Daar kun je op rekenen! Ik kan alleen maar hopen dat ze het op de Nachtburcht doen. Niemand beseft wat al dat geschreeuw aanricht in het hoofd van een glasmannetje.’
De harteloze brekebeen! Fenoglio gooide een kurk naar hem, maar Rozenkwarts was wel gewend aan zulke projectielen en bukte net op tijd. Waarom had uitgerekend hij zo’n pessimistisch glasmannetje? Rozenkwarts’ linkerarm zat in een mitella. Na de voorstelling van Roetvogel had Fenoglio hem zover gekregen dat hij toch nog een keer bij Orpheus ging spioneren, en diens verschrikkelijke glasmannetje had het arme kereltje inderdaad het raam uit gegooid. Gelukkig was Rozenkwarts in de dakgoot beland, maar nu wist Fenoglio nog steeds niet of Orpheus die kindervangersscène verzonnen had. Nee, die kon hij echt niet geschreven hebben. Orpheus kreeg niets op papier zonder het boek, en Stofvinger – dat had Rozenkwarts dan toch maar ontdekt – had het boek inderdaad van hem afgepakt. Als je het goed bekeek was het ook eigenlijk een veel te mooie scène voor dat uilskuiken.
Hij is ze straks allemaal weer te slim af…
Het glasmannetje trok met een verwijtende zucht zijn mitella recht. Fenoglio ging voor het raam staan. Had Mortimer echt een plan? Verdorie, hoe moest hij dat nou weten? Mortimer was niet zijn personage, ook al deed hij alsof. En dat is ontzettend vervelend, dacht Fenoglio, want als hij wel mijn personage was, dan wist ik vast wat zich op dit moment achter die driedubbel overgehaalde muren afspeelt.
Somber keek hij naar de burcht. Arme Meggie. Ze zou hem wel weer de schuld van alles geven, om nog maar te zwijgen van haar moeder. Fenoglio zag Resa’s smekende ogen nog voor zich. Je moet ons terugschrijven! Je bent het ons verschuldigd! Ja, misschien had hij het wel moeten proberen. Stel dat ze Mortimer vermoordden. Konden ze dan niet beter allemaal teruggaan? Wat moest hij dan nog hier? Toezien hoe de onsterfelijke Adder en Zilverneus zijn verhaal verder vertelden?
‘Natuurlijk is het hier! Hoorde je niet wat ze zei? De trap op. Zie je soms nog een andere trap? Allemachtig, Darius!’
Rozenkwarts vergat zijn gebroken arm en keek naar de deur.
Wat was dat voor een vrouwenstem?
Er werd geklopt, maar voor Fenoglio ‘binnen’ kon roepen vloog de deur al open. Een kloek vrouwspersoon kwam zo onstuimig zijn kamer in dat hij onwillekeurig een stap naar achteren deed en zijn hoofd stootte tegen het schuine dak. Aan haar jurk te zien kwam ze rechtstreeks uit een goedkoop toneelstuk gestapt.
‘Kijk eens aan. Hij is het!’ Ze bekeek hem zo minachtend dat Fenoglio zich van elk gaatje in zijn kiel bewust werd. Ik ken die vrouw! dacht hij. Maar waarvan?
‘Wat is er aan de hand, nou?’ Haar vinger priemde in zijn borst, alsof ze hem recht in zijn oude hart probeerde te prikken. Die magere vent achter haar had hij ook al eerder gezien. Natuurlijk, in…
‘Waarom is in Ombra de vlag van Adderkop gehesen? Wie is die afstotelijke kerel met die zilveren neus? Waarom hebben ze Mortimer met hun lansen bedreigd, en sinds wanneer loopt hij potverdikkeme met een zwaard rond?’
De Boekenvreetster. Natuurlijk! Elinor Loredan. Meggie had hem vaak genoeg over haar verteld. Zelf had hij haar voor het laatst door tralies gezien, in een kooi op het feestterrein van Capricorno. En dat schrikachtige ventje met die uilenbril was Capricorno’s stotterende voorlezer! Zijn naam kon hij zich met de beste wil van de wereld niet herinneren. Wat deden die twee hier? Kon je nu al een toeristenvisum krijgen voor zijn verhaal?
‘Ik geef toe, ik was blij om Mortimer levend terug te zien,’ vervolgde zijn ongenode gast (moest ze niet eens een keer ademhalen?). ‘Ja, godzijdank is hij gezond en ongedeerd, al vind ik het helemaal niets dat hij in zijn eentje die burcht in is gegaan. Maar waar zijn Resa en Meggie? En hoe zit het met Mortola, Basta en Orpheus, die opgeblazen domoor?’
Heremetijd, dat mens was net zo erg als hij zich voorgesteld had! Haar metgezel – Darius! Precies, zo heette hij – keek verrukt naar Rozenkwarts, die gevleid een hand over zijn lichtroze glashaar haalde.
‘Stilte!’ bulderde Fenoglio. ‘Hou nu in hemelsnaam eens even uw mond.’
Geen effect. Geen enkel effect. ‘Er is iets met ze gebeurd, hè? Geef het maar toe! Waarom was Mortimer alleen?’ Ze stond alweer met een vinger in zijn borst te prikken. ‘Ja, er is iets met Meggie en Resa gebeurd, iets afschuwelijks… Ze zijn platgetrapt door een reus, ze zijn gespietst…’
‘Ze zijn helemaal niets!’ onderbrak Fenoglio haar. ‘Ze zijn bij de Zwarte Prins!’
‘Bij de Zwarte Prins?’ Haar ogen werden bijna zo groot als die van haar bebrilde metgezel. ‘O!’
‘Ja! Als er met iemand iets afschuwelijks gebeurt, dan is het met Mortimer! En daarom…’ Fenoglio pakte haar ruw bij haar arm en trok haar naar de deur, ‘…laat u me nu verdikkeme alleen, anders kan ik niet nadenken!’
Daar werd ze zowaar stil van. Maar het duurde niet lang.
‘Iets afschuwelijks?’ vroeg ze.
Rozenkwarts haalde zijn handen van zijn oren.
‘Wat bedoelt u daarmee? Wie schrijft er nou eigenlijk wat hier gebeurt? U toch zeker, of niet soms?’
Heel fijn! Nu legde ze haar dikke vinger ook nog op zijn pijnlijkste plek!
‘Nee, helemaal niet!’ snauwde hij. ‘Dit verhaal vertelt tegenwoordig zichzelf, en Mortimer heeft vandaag voorkomen dat het een hoogst onverkwikkelijke wending nam! Helaas zal het hem waarschijnlijk de kop kosten, en in dat geval kan ik u alleen maar aanraden om zijn vrouw en zijn dochter op te halen en als de wiedeweerga terug te gaan naar waar u vandaan komt! Want u hebt zo te zien een deurtje gevonden, nietwaar?’
Met die woorden deed hij zijn eigen deur open, maar Elinor Loredan duwde hem gewoon weer dicht.
‘De kop kosten? Wat bedoelt u daar nou weer mee?’ Met een ruk bevrijdde ze haar arm uit zijn greep (hemel, die vrouw was zo sterk als een nijlpaard!).
‘Daar bedoel ik mee dat ze hem wel zullen ophangen of onthoofden of vierendelen of wat Adderkop verder nog voor manier verzint om zijn grootste vijand om zeep te helpen!’
‘Zijn grootste vijand? Mortimer?’ Moest je haar nou sceptisch haar wenkbrauwen zien fronsen – alsof hij een ouwe gek was die maar wat stond te raaskallen!
‘Hij heeft een rover van hem gemaakt!’
Rozenkwarts. Die ellendige verrader. Zijn glazen vingertje wees onbarmhartig naar Fenoglio. Het liefst had hij het glasmannetje van zijn schrijftafel geplukt en dwars doormidden gebroken.
‘Hij is dol op roversliederen,’ fluisterde Rozenkwarts hun bezoekers vertrouwelijk toe, alsof hij ze al zijn hele leven kende. ‘Hij is ervan bezeten, en Meggies arme vader is in zijn woorden verstrikt geraakt als een vlieg in een spinnenweb!’
Dat ging te ver. Fenoglio beende naar Rozenkwarts toe, maar de Boekenvreetster versperde hem de weg.
‘Blijf met uw handen van dit weerloze glasmannetje af!’ Als een buldog stond ze hem aan te kijken. God, wat een verschrikkelijk wijf! ‘Mortimer een rover? Hij is de zachtaardigste mens die ik ken.’
‘O ja?’ Nu begon Fenoglio te schreeuwen, en Rozenkwarts sloeg zijn handen weer voor zijn belachelijk kleine oortjes. ‘Nou, misschien wordt zelfs de zachtaardigste mens wat minder zachtaardig als hij bijna doodgeschoten, van zijn vrouw gescheiden en wekenlang in een kerker opgesloten wordt? En dat was allemaal niet míjn werk, wat dat leugenachtige glasmannetje ook beweert! Integendeel, zonder mijn woorden was Mortimer allang dood geweest!’
‘Doodgeschoten? Een kerker?’
Elinor Loredan keek de stotteraar verbijsterd aan.
‘Zo te horen is het een lang verhaal, Elinor,’ zei die zacht. ‘Misschien moet je hem dat maar eens laten vertellen.’
Maar voor Fenoglio hier iets op kon zeggen, stak Minerva haar hoofd om de deur. ‘Fenoglio,’ zei ze met een vlugge blik op zijn bezoekers, ‘ik krijg Despina maar niet stil. Ze maakt zich zorgen om de Vlaamse Gaai en wil dat jij haar vertelt hoe hij gaat vluchten.’
Ook dat nog. Fenoglio slaakte een diepe zucht en probeerde niet op het spottende gesnuif van Rozenkwarts te letten. Hij zou hem in het Woud zonder Wegen moeten droppen, ja, dat zou hij moeten doen.
‘Stuur haar maar naar me toe,’ zei hij, al had hij geen flauw idee wat hij het meisje moest vertellen. Ach, waar was de tijd dat zijn hoofd nog bruiste van de ideeën? Ze stikten in al die narigheid, dat was het!
‘De Vlaamse Gaai? Noemde die Zilverneus Mortimer niet zo?’
Lieve hemel, even was hij zijn bezoek helemaal vergeten.
‘Eruit met jullie!’ blafte hij. ‘Mijn kamer uit, mijn verhaal uit! Het krijgt al veel te veel bezoek.’
Maar dat brutale vrouwmens ging op de stoel voor zijn schrijftafel zitten, sloeg haar armen over elkaar en plantte haar voeten op de grond alsof ze van plan was daar wortel te schieten. ‘Helemaal niet! Ik wil het verhaal horen,’ zei ze. ‘Het hele verhaal.’
Het werd steeds mooier. Wat een rampzalige dag – en hij was nog niet eens afgelopen.
‘Inktwever?’ Despina stond met een behuild gezichtje in de deuropening. Toen ze de twee onbekenden zag deed ze een stap naar achteren, maar Fenoglio liep naar haar toe en pakte haar kleine handje.
‘Zegt Minerva dat ik je over de Vlaamse Gaai moet vertellen?’
Despina knikte verlegen, maar ze verloor het bezoek niet uit het oog.
‘Nou, dat komt goed uit.’ Fenoglio ging op zijn bed zitten en nam haar op schoot. ‘Mijn bezoek wil ook iets weten over de Vlaamse Gaai. Zullen wij ze met z’n tweetjes eens het hele verhaal vertellen?’
Despina knikte. ‘Hoe hij Adderkop te slim af was en Vuurdanser van de doden terughaalde?’ fluisterde ze.
‘Precies,’ zei Fenoglio, ‘en dan bedenken we samen hoe het afloopt. We weven het lied gewoon verder. Ik ben toch de Inktwever, of niet soms?’
Despina knikte weer, en ze keek hem zo hoopvol aan dat zijn oude hart ontstellend zwaar werd. Een wever die geen draden meer overheeft, dacht hij. Maar nee, de draden waren er wel, ze waren er best, hij kreeg ze alleen niet meer aan elkaar geknoopt.
Elinor Loredan was opeens heel stil. Ze keek hem net zo verwachtingsvol aan als Despina. Ook die uilenkop staarde naar hem alsof hij de woorden het liefst van zijn lippen zou grissen.
Alleen Rozenkwarts keerde hem de rug toe en ging verder met inkt roeren. Hij probeerde hem zeker in te wrijven hoe lang hij die inkt al niet meer gebruikt had.
‘Fenoglio!’ Despina aaide zijn rimpelige gezicht. ‘Begin nou!’
‘Ja, begint u maar!’ zei de Boekenvreetster. Elinor Loredan. Hij had nog niet eens gevraagd hoe ze hier gekomen was. Alsof er niet al genoeg vrouwen in dit verhaal rondliepen. En de stotteraar zou ook niet bepaald een aanwinst zijn!
Despina trok aan zijn mouw. Waar kwam toch die hoop in haar betraande ogen vandaan? Hoe had die hoop de gemene streek van Roetvogel overleefd en alle angst in de donkere kerkers? Kinderen, dacht Fenoglio, terwijl hij Despina’s handje stevig in de zijne nam. Als iemand de woorden terug kan halen, dan zijn zij het waarschijnlijk.