In de kamer van Adderkop
Er zijn zoveel verhalen te vertellen, te veel, zo’n overvloed aan verweven levens gebeurtenissen wonderen plaatsen geruchten, zo’n compacte vermenging van het onwaarschijnlijke met het wereldse!
– Salman Rushdie, Middernachtskinderen
Resa vloog achter een van de bedienden aan die emmers vol bloedig water naar de kamer van Adderkop brachten. Rood tot aan zijn hals zat hij in een zilveren badkuip te hijgen en te vloeken; hij zag er zo afschuwelijk uit dat Resa’s angst om Mo alleen maar groter werd. Wat voor straf kon zulk lijden goedmaken?
Klein Duimpje keek om toen ze op de kast naast de deur ging zitten, maar ze dook op tijd weg. Soms was het heel handig om klein te zijn. Stofvingers vuur brandde aan de muren. Drie soldaten sloegen er met natte lappen naar, terwijl Adderkop een bloederige hand voor zijn ogen hield. Naast de badkuip stond zijn kleinzoon. Hij hield zijn armen stijf over elkaar, alsof hij zich zo tegen het slechte humeur van zijn grootvader kon verweren. Wat was het toch een iel ventje, net zo mooi als zijn vader en net zo tenger als zijn moeder. Maar in tegenstelling tot Violante leek Jacopo helemaal niet op zijn grootvader, al deed hij nog zo zijn best om al diens gebaren na te doen.
‘Niet waar.’ Hij stak zijn kin in de lucht. Dat had hij van zijn moeder afgekeken, iets wat hij zelf waarschijnlijk niet eens doorhad.
‘O nee? Wie heeft de Vlaamse Gaai anders geholpen, als het je moeder niet was?’ Een dienaar gooide een emmer leeg over de rug van Adderkop. Resa werd misselijk toen ze het bloed langs zijn bleke nek zag lopen. Ook Jacopo bekeek zijn grootvader met een mengeling van schrik en walging – en wendde vlug zijn hoofd af toen Adderkop hem zag kijken.
‘Ja, kijk maar eens goed naar me!’ blafte de Adder tegen zijn kleinzoon. ‘Je moeder helpt toevallig wél de man die mij dit aangedaan heeft.’
‘Niet waar. De Vlaamse Gaai is weggevlogen! Iedereen zegt dat hij kan vliegen. En dat hij onkwetsbaar is.’
Adderkop lachte. Zijn adem floot. ‘Onkwetsbaar? Als ik hem weer te pakken heb zal ik je eens laten zien hoe onkwetsbaar hij is. Ik geef je een mes en dan mag je het zelf uitproberen.’
‘Maar u krijgt hem niet te pakken.’
Adderkop sloeg met zijn vlakke hand op het badwater en Jacopo’s lichte kiel kleurde rood van het bloed. ‘Opgepast. Je begint steeds meer op je moeder te lijken.’
Jacopo leek erover na te denken of dat goed of slecht was.
Waar was het lege boek? Resa keek om zich heen. Kisten, slordig neergegooide kleren op een stoel, een omgewoeld bed; Adderkop sliep slecht. Waar had hij het verstopt? Zijn leven, zijn onsterfelijke leven, hing van dat boek af. Resa zocht naar een kistje, een kostbare doek misschien die eromheen gewikkeld was, ook al stonk en etterde het nog zo… Maar opeens werd het donker in de kamer, zo donker dat alleen de geluiden overbleven: het klotsen van het bloedwater, de ademhaling van de soldaten, Jacopo’s geschrokken stemmetje.
‘Wat gebeurt er?’
Stofvingers vlammen waren gedoofd, net zo plotseling als ze langs de muren waren gelekt toen hij haar en Mo de kerker met de kuilen uit leidde. Resa voelde het vogelhart in haar borst nog sneller kloppen dan anders. Wat was er gebeurd? Er was vast iets gebeurd, en het kon niets goeds zijn.
Een van de soldaten stak een fakkel aan en hield een hand voor de vlam om te voorkomen dat het licht zijn meester verblindde.
‘Eindelijk!’ Adderkop klonk opgelucht en verrast tegelijk. Hij wenkte zijn dienaren, die weer emmers over zijn jeukende lijf leeg begonnen te gieten. Waar zouden ze al die feeën vandaan gehaald hebben? Die sliepen toch in deze tijd van het jaar?
Alsof het verhaal zelf antwoord wilde geven ging de deur open en kwam Orpheus de kamer in. ‘En?’ vroeg hij met een diepe buiging. ‘Waren het genoeg feeën, Hoogheid? Of moet ik er nog meer laten komen?’
‘Voorlopig is het genoeg zo.’ Adderkop schepte het rode water met zijn handen op en stak zijn gezicht erin. ‘Het vuur is uit. Heb jij daar iets mee te maken?’
‘Of ik daar iets mee te maken heb?’ Orpheus glimlachte zo arrogant dat Resa zin kreeg om naar hem toe te vliegen en met haar snavel op zijn bleke gezicht in te hakken. ‘Zeer zeker,’ ging hij verder. ‘Ik heb Vuurdanser ervan overtuigd dat hij beter kan overlopen.’
Nee. Dat kon niet. Hij loog.
De vogel in haar hapte naar een vlieg en Jacopo keek op. Je moet je schuilhouden, Resa, ook al is het nu donker. Die veren op haar borst en keel waren veel te wit!
‘Mooi. Maar hopelijk heb je hem geen beloning in het vooruitzicht gesteld!’ Adderkop dook diep in het bloedwater. ‘Hij heeft me tegenover mijn mannen voor schut gezet. Ik wil hem dood hebben, en deze keer voorgoed. Maar dat kan wachten. Hoe zit het met de Vlaamse Gaai?’
‘Vuurdanser zal ons naar hem toe leiden. Helemaal zonder beloning.’ De woorden waren erg genoeg, maar de schoonheid van Orpheus’ stem maakte ze nog veel erger. ‘Hij trekt een spoor van vlammen. Uw soldaten hoeven het alleen maar te volgen.’
Nee. Nee. Resa begon te trillen. Hij had hem niet alweer verraden. Nee.
Een onderdrukt kreetje ontsnapte aan haar vogelborst, en Jacopo keek weer haar kant op. Maar al zag hij haar daar zitten, in zijn ogen was ze alleen maar een bibberend zwaluwtje dat per ongeluk in de duistere wereld van de mensen terechtgekomen was.
‘Ligt alles klaar, zodat de Vlaamse Gaai meteen aan het werk kan?’ vroeg Orpheus. ‘Hoe eerder hij klaar is, hoe eerder u hem kunt doden.’
O Meggie, wie heb je daar tevoorschijn gelezen? dacht Resa vertwijfeld. Orpheus was net een duivel, met zijn blinkende brillenglazen en zijn mooie, zalvende stem.
Adderkop hees zich kreunend uit zijn bad. Bloederig als een kind na de geboorte stond hij daar. Jacopo deed onwillekeurig een stap achteruit, maar zijn grootvader wenkte hem.
‘Heer, u moet langer in bad blijven zitten, anders werkt het bloed niet!’ zei een van de dienaren.
‘Later!’ antwoordde Adderkop ongeduldig. ‘Denk je dat ik in bad wil zitten als ze me mijn grootste vijand komen brengen? Geef me die doeken daar!’ snauwde hij tegen Jacopo. ‘En schiet op een beetje, of moet ik je bij je moeder in dat donkere gat gooien? Zei ik dat je steeds meer op haar begint te lijken? Nee, je lijkt juist steeds meer op je vader.’
Jacopo gaf hem met een boos gezicht de doeken die naast de badkuip klaarlagen.
‘Kleren!’
De dienaren renden naar de kisten en Resa verborg zich weer in het donker, maar de stem van Orpheus volgde haar als een dodelijke walm.
‘Uwe Genade, ik, eh…’ hij schraapte zijn keel, ‘…ik heb mijn belofte gehouden. De Vlaamse Gaai is straks weer uw gevangene en zal een nieuw boek voor u binden. Ik vind dat ik wel een beloning verdiend heb.’
‘Zo, vind je dat?’ De dienaren stroopten de zwarte kleren over het nog steeds bloedrode lijf van Adderkop. ‘En waar had je aan gedacht?’
‘Herinnert u zich dat boek waar ik u over vertelde? Ik zou het nog steeds heel graag terug hebben, en ik weet zeker dat u het voor me kunt vinden. Mocht dat echter niet mogelijk zijn…’ hij streek zelfingenomen over zijn lichtblonde haar, ‘…nou, in dat geval zou ik als beloning ook de hand van uw dochter aanvaarden.’
Orpheus.
Resa dacht aan de dag dat ze hem voor het eerst had gezien, bij Elinor thuis, met Mortola en Basta. Toen was haar alleen maar opgevallen dat hij anders was dan de mannen met wie Mortola zich normaal graag omringde. Zo ongevaarlijk, bijna onschuldig met zijn kindergezicht. Wat was ze dom geweest. Hij was erger dan alle anderen, veel en veel erger.
‘Uwe Hoogheid.’ Dat was de stem van de Fluiter. Resa had hem niet horen binnenkomen. ‘We hebben de Vlaamse Gaai te pakken. En de boekenschilder ook. Moeten we de Vlaamse Gaai meteen bij u brengen?’
‘Zou je ons willen vertellen hoe je hem te pakken hebt gekregen?’ zei Orpheus ronkend. ‘Heb je hem soms geroken, met je zilveren neus?’
Alsof elk woord pijn deed aan zijn tong hakkelde de Fluiter: ‘Vuurdanser heeft hem verraden. Met een spoor van vlammen.’
Resa wilde de zaadjes uitspugen, om weer ogen te hebben die konden huilen.
Maar Orpheus barstte in lachen uit, tevreden als een kind. ‘En wie heeft je over dat spoor verteld? Zeg het maar hoor!’
Het duurde een hele tijd voor de Fluiter antwoord gaf. ‘Jij, wie anders?’ bracht hij eindelijk schor uit. ‘En op een dag zal ik erachter komen met welke duivelse truc je dat voor elkaar hebt gekregen.’
‘Hij heeft het toch maar voor elkaar gekregen!’ zei Adderkop. ‘Nadat jij de Gaai twee keer hebt laten ontsnappen. Breng hem naar de Duizend Vensters-zaal. Laat hem vastketenen aan de tafel waaraan hij het boek gaat binden, en hou hem in de gaten bij alles wat hij doet. Als dit boek me ook ziek maakt ruk ik eigenhandig je hart uit je lijf, Fluiter, en geloof me, dat vervang je niet zo makkelijk als een neus.’
Vogelgedachten vertroebelden Resa’s verstand. Ze werd er bang van, maar hoe moest ze zonder vleugels bij Mo komen? En al vlieg je naar hem toe, Resa, wat dan? Pik je de Fluiter zijn ogen uit, zodat hij de Vlaamse Gaai niet ziet vluchten? Vlieg weg, Resa, er is niets meer aan te doen. Als je de vader niet kunt redden, red dan tenminste zijn ongeboren kind. Ga terug naar Meggie. Vogelangst maakte zich van haar meester, vogelangst en mensenpijn – of was het andersom? Begon ze al gek te worden? Net zo gek als Mortola?
Bibberend zat ze te wachten tot de kamer leegliep, tot Adderkop bij zijn gevangenen ging kijken. Waarom heeft hij hem in hemelsnaam verraden? dacht ze. Waarom? Wat heeft Orpheus hem beloofd? Wat kan waardevoller zijn dan het leven dat Mo hem teruggaf?
Adderkop, Orpheus, de Fluiter, de soldaten, twee dienaren met de kussens die het pijnlijke lijf van hun meester ondersteunden – Resa zag ze allemaal vertrekken. Maar toen ze haar vogelkopje over de rand van de kast stak, omdat ze dacht dat ze alleen was, stond Jacopo naar haar te kijken.
Een van de dienaren kwam terug om de mantel van Adderkop te halen.
‘Zie je die vogel daarboven?’ vroeg Jacopo. ‘Vang hem voor me!’
Maar de dienaar trok hem ruw naar de deur. ‘Jij hebt hier helemaal niets te zeggen! Ga maar naar je moeder toe. Die kan vast wel wat gezelschap gebruiken, waar zij zit!’
Jacopo stribbelde tegen, maar de dienaar duwde hem zonder pardon de gang op. Toen deed hij de deur dicht en liep naar de kast. Resa fladderde achteruit. Ze hoorde dat hij iets voor de kast schoof. Vlieg hem in zijn gezicht, Resa! Maar dan? De deur zat dicht, voor de vensters hingen lappen stof. De dienaar gooide de zwarte mantel naar haar. Ze fladderde tegen de deur, tegen de muren, hoorde hem vloeken. Waar moest ze heen? Ze vloog naar de luchter aan het plafond, maar er kwam iets tegen haar vleugel aan. Een schoen. Het deed pijn, verschrikkelijk veel pijn, en ze viel.
‘Wacht maar, ik draai je je nek om! Wie weet, misschien smaak je nog ook. Je bent vast lekkerder dan wat onze deftige heer ons te eten geeft.’ Handen graaiden naar haar. Ze probeerde weg te vliegen, maar haar vleugel deed pijn en de vingers hielden haar vast. Radeloos pikte ze er met haar snavel naar.
‘Laat los.’
De dienaar draaide zich verrast om. Stofvinger sloeg hem neer, het vuur achter zich. Verradersvuur. Gwen keek begerig naar de zwaluw, maar Stofvinger joeg hem weg. Resa wilde in zijn handen pikken, maar ze had geen kracht meer, en hij raapte haar voorzichtig van de grond op en aaide haar veren.
‘Hoe is het met je vleugel? Kun je hem bewegen?’
De vogel in haar vertrouwde hem, zoals alle wilde dieren, maar haar mensenhart dacht aan de woorden van de Fluiter. ‘Waarom heb je Mo verraden?’
‘Omdat hij het zelf zo wilde. Spuug die zaadjes uit, Resa! Of was je al vergeten dat je een mens bent?’
Misschien wil ik dat wel vergeten, dacht ze, maar ze spuugde de zaadjes gehoorzaam in zijn hand. Deze keer ontbrak er niet een, en toch voelde ze de vogel vanbinnen steeds sterker. Klein en groot, groot en klein, huid en veren, huid zonder veren… Ze streek over haar armen, voelde haar vingers weer, zonder klauwen, voelde tranen in haar ogen, mensentranen.
‘Heb je gezien waar het lege boek verstopt is?’
Ze schudde haar hoofd. Haar hart was zo blij dat het weer van hem mocht houden.
‘We moeten het vinden, Resa,’ fluisterde Stofvinger. ‘Je man gaat een nieuw boek voor Adderkop binden, zodat hij de Vlaamse Gaai vergeet en de woorden van Orpheus hem niet meer kunnen deren, maar hij mag dat boek nooit afkrijgen. Begrijp je dat?’
Ja, ze begreep het. Bij het licht van het vuur zochten ze overal; ze voelden aan natte lappen, kleren en laarzen, tilden zwaarden, kroezen, zilveren borden en geborduurde kussens op. Ze staken hun handen zelfs in het bloedwater. Toen ze buiten voetstappen hoorden sleepte Stofvinger de bewusteloze dienaar mee, en ze verstopten zich achter de kast waar Resa op gezeten had. Voor de vogel was de kamer zo groot geweest als de hele wereld, maar nu leek hij te klein om in adem te halen. Stofvinger ging voor Resa staan, maar de dienaren die binnenkwamen hadden het te druk met het legen van het bloedbad van hun heer. Vloekend ruimden ze de natte doeken op, en ze smoorden hun afschuw van het rottende vlees van hun meester in schimpscheuten. Uiteindelijk sjouwden ze de badkuip de kamer uit en lieten hen weer alleen.
Zoek… in elk hoekje, in elke kist, in het omwoelde bed en daaronder. Zoek.