Toegehapt
Als Jim had kunnen lezen, zou hij iets vreemds hebben opgemerkt, namelijk dat niet alle letters werden gebruikt. Maar Jim kon nu eenmaal niet lezen.
– Michael Ende, Jim Knoop en de Wilde 13
Een dwerg, ongeveer twee keer zo groot als een glasmannetje en in geen geval zo behaard als Tullio. Nee, een huid van albast moest hij hebben, een te groot hoofd en kromme beentjes. Krielhaan wist in elk geval altijd precies wat hij hebben wilde, ook al plaatste hij duidelijk minder vaak een bestelling nu de Fluiter in de stad was. Orpheus zat net te peinzen of hij de dwerg vuurrood of albinowit haar zou geven toen Oss aanklopte en op zijn ‘binnen’ zijn hoofd de kamer in stak. Oss had bijzonder afstotelijke tafelmanieren en waste zich niet graag, maar hij vergat nooit om aan te kloppen.
‘Alweer een brief voor u, meester!’
Ha! Was het niet mooi om zo aangesproken te worden? Meester…
Oss kwam binnen, boog zijn kale hoofd (soms legde hij zijn onderdanigheid er wat dik bovenop) en overhandigde Orpheus een opgevouwen en verzegeld velletje papier. Papier? Dat kwam niet vaak voor. Normaal deden de fijne heren hun bestellingen op perkament, en het zegel kwam hem ook al niet bekend voor. Maar ach, wat maakte het uit. Het was al de derde bestelling vandaag, de zaken gingen goed. De komst van de Fluiter had daar niets aan veranderd. Deze wereld was gewoonweg voor hem geschapen! Had hij dat niet altijd geweten, al sinds hij Fenoglio’s boek voor het eerst met zwetende schooljongensvingers opensloeg? Hier belandde hij voor zijn meesterlijke leugens tenminste niet als bedrieger of oplichter in de gevangenis, hier wist men zijn talenten op waarde te schatten. En heel Ombra boog voor hem wanneer hij in zijn deftige kleren over de markt liep. Heerlijk.
‘Van wie is die brief?’
Oss haalde zijn bijna belachelijk brede schouders op. ‘Geen idee, meester. Farid gaf hem aan me.’
‘Farid?’ Orpheus rechtte zijn rug. ‘Waarom zei je dat niet meteen?’ Hij griste de brief uit de dikke vingers van zijn lijfwacht.
Orpheus (hij schreef geen ‘Beste’ of ‘Geachte’, natuurlijk niet, de Vlaamse Gaai loog niet eens in een aanhef!), Farid heeft me verteld wat je vraagt voor de woorden die mijn vrouw van je wil hebben. Ik ga op je voorstel in.
Orpheus las het briefje drie, vier, vijf keer, maar het stond er echt, zwart op wit:
Ik ga op je voorstel in.
De boekbinder had toegehapt! Zou het echt zo makkelijk zijn?
Ja! Waarom niet? Helden zijn stomkoppen. Had hij dat niet altijd gezegd? De Vlaamse Gaai was in de val gelopen en hij hoefde hem alleen nog maar dicht te laten klappen. Met een pen, wat inkt… en zijn tong.
‘Wegwezen! Ik wil alleen zijn!’ snauwde hij tegen Oss, die verveeld nootjes naar de glasmannetjes stond te gooien. ‘En neem Jaspis mee!’
Orpheus wist dat hij vaak hardop tegen zichzelf sprak als hij zijn gedachten probeerde te ordenen, dus moest het glasmannetje de kamer uit. Jaspis zat om de haverklap op Farids schouder en wat Orpheus nu van plan was te schrijven, mocht de jongen in geen geval te weten komen. Dat domme joch verlangde weliswaar nog hartstochtelijker naar Stofvingers terugkomst dan hijzelf, maar of hij de vader van zijn geliefde ervoor wilde opofferen was nog maar de vraag. Nee, Farid dweepte inmiddels net zo met de Vlaamse Gaai als ieder ander.
Oss plukte Jaspis met zijn vlezige vingers van de schrijftafel en IJzerglans keek zijn broertje vol leedvermaak na.
‘Perkament!’ commandeerde Orpheus zodra de deur achter hen was dichtgevallen. IJzerglans begon gedienstig het beste vel op de tafel te spannen.
Orpheus liep naar het raam en keek naar de heuvels waaruit de brief van de Vlaamse Gaai vermoedelijk gekomen was. Tovertong, Vlaamse Gaai – ze hadden hem fantastische namen gegeven, en ja, Mortimer was absoluut veel nobeler en moediger dan hijzelf, maar wat sluwheid betrof kon dit toonbeeld van deugd niet aan hem tippen, want deugd maakte dom.
Hij begon te ijsberen (niets hielp beter bij het denken). Bedank zijn vrouw maar, Orpheus! dacht hij. Als zijn vrouw niet zo bang was geweest om hem kwijt te raken had je misschien nooit het aas gekregen dat je nodig hebt.
Dit werd geweldig! Zijn grootste triomf! Eenhoorns, dwergen, bonte feeën… het was allemaal leuk en aardig, maar niets vergeleken bij wat hij nu ging volbrengen! Hij zou Vuurdanser terughalen van de doden. Hij, Orpheus. Had de naam die hij zich had aangemeten ooit beter bij hem gepast? Maar hij zou sluwer zijn dan de zanger wiens naam hij gestolen had. Hij zou in Stofvingers plaats een ander naar het dodenrijk sturen – en ervoor zorgen dat die ander nooit meer terugkwam.
‘Stofvinger, kun je me horen in dat koude land van je?’ fluisterde Orpheus, terwijl IJzerglans vol ijver de inkt roerde. ‘Ik heb het aas om je vrij te kopen, het beste aas dat er is, getooid met de prachtigste lichtblauwe veren!’
Hij begon voor zich uit te neuriën, zoals altijd als hij tevreden was over zichzelf, en pakte Mortimers brief weer op. Wat schreef de Vlaamse Gaai eigenlijk nog meer?
Het zal geschieden zoals jij het wenst (bij de hoeven van de duivel, hij schreef al in de stijl van openbare bekendmakingen, zoals roverhoofdmannen uit alle tijden): ik zal proberen de Witte Vrouwen te roepen, en als tegenprestatie schrijf jij woorden die mijn vrouw en mijn dochter terugbrengen naar het huis van Elinor. Over mij moet er alleen staan dat ik hen later zal volgen.
Hé, wat nu?
Orpheus liet het briefje verrast zakken. Wilde Mortimer blijven? Waarom? Omdat zijn nobele heldenhart het hem na het dreigement van de Fluiter niet toestond er stilletjes tussenuit te knijpen? Of vond hij het gewoon zo leuk om rovertje te spelen?
‘Hoe dan ook, nobele Gaai,’ zei Orpheus zacht (ach, wat hield hij toch van de klank van zijn stem!), ‘het zal allemaal anders lopen dan jij in gedachten hebt. Orpheus heeft namelijk zijn eigen plannen met jou!’
De edelmoedige sukkel! Had hij soms nog nooit een roversverhaal helemaal uitgelezen? Geen happy end voor Robin Hood, Angelo Duca, Schinderhannes en hoe ze allemaal ook mochten heten. Waarom zou de Vlaamse Gaai er dan wel een krijgen? Nee, hij zou nog maar één rol spelen: het smakelijke aas aan de haak, veroordeeld tot een wisse dood.
En ik zal het laatste lied voor hem schrijven! dacht Orpheus. Zwierig liep hij heen en weer, alsof hij de juiste woorden al in zijn tenen voelde. Mensen, hoort het hoogst wonderbaarlijke verhaal van de Vlaamse Gaai, die Vuurdanser terughaalde uit de dood en daarbij zelf helaas verloren ging. Hartverscheurend. Zoals de dood van Robin Hood door de hand van de verraderlijke non of Duca’s einde aan de galg, met naast hem zijn dode vriend en op zijn schouders de beul die hem de dood in jaagt. Ja, zo’n einde heeft elke held nodig. Zelfs Fenoglio zou het niet anders schrijven.
Maar de brief was nog niet uit! Wat schreef hij verder nog, die dapperste aller rovers? Hang een blauwe lap voor je raam als je de woorden geschreven hebt (wat romantisch! Echt een idee voor een rover. Kennelijk veranderde hij inderdaad steeds meer in het personage dat Fenoglio op hem gebaseerd had!), dan ontmoeten we elkaar in de nacht daarna op het kerkhof van het Bonte Volk. Farid weet waar het is. Kom alleen, neem hooguit één bediende mee. Ik weet van je goede betrekkingen met de nieuwe stadhouder en laat me pas zien als ik er zeker van ben dat je geen soldaten bij je hebt – Mortimer (kijk eens aan, hij ondertekende zowaar met zijn oude naam. Wie hield hij daarmee voor de gek?).
Kom alleen! Reken maar dat ik alleen kom, dacht Orpheus. De woorden die ik alvast vooruitstuur zul je niet kunnen zien!
Hij rolde de brief op en legde hem onder zijn schrijftafel.
‘IJzerglans, is alles klaar? Een dozijn geslepen ganzenpennen, de inkt vijfenzestig ademtochten geroerd, een blad van het beste perkament?’
‘Een dozijn. Vijfenzestig. Het allerbeste,’ bevestigde het glasmannetje.
‘En hoe staat het met de lijst?’ Orpheus bekeek zijn afgekloven nagels. Hij baadde ze tegenwoordig elke ochtend in rozenwater, maar daar werden ze jammer genoeg alleen maar lekkerder van. ‘Die nutteloze broer van je is met zijn vieze voeten over de B gelopen.’
De lijst. Het alfabetische register van alle woorden die Fenoglio in Hart van inkt gebruikt had. Hij had Jaspis laatst opdracht gegeven dat te maken (zijn broer had een afgrijselijk handschrift), maar helaas was het glasmannetje pas bij de letter D. Dus moest Orpheus nog steeds door Fenoglio’s boek bladeren als hij zeker wilde weten dat de woorden die hij gebruikte ook in Hart van inkt voorkwamen. Erg lastig, maar helaas onvermijdelijk, en tot nu toe had deze methode haar nut wel bewezen.
‘Allemaal overgetrokken!’ IJzerglans knikte gedienstig.
Mooi! De woorden kwamen al. Orpheus voelde ze kriebelen onder zijn hoofdhuid. Zodra hij de pen ter hand nam kon hij hem bijna niet snel genoeg in de inkt dopen. Stofvinger. De tranen sprongen weer in zijn ogen als hij eraan dacht hoe hij hem dood in die mijn had zien liggen. Zonder enige twijfel een van de moeilijkste momenten in zijn leven.
Sindsdien had de belofte die hij Roxane met de dode aan zijn voeten had gedaan hem achtervolgd (ook al had zij er geen woord van geloofd): ik zal woorden vinden, zo verrukkelijk en betoverend als de geur van een lelie. Woorden die de dood verdoven en zijn koude vingers openen, waarmee hij zijn warme hart gegrepen heeft. Sinds zijn aankomst in deze wereld had hij ernaar gezocht, ook al dachten Farid en Fenoglio dat hij alleen eenhoorns en bonte feeën tevoorschijn schreef. Maar al na de eerste vergeefse pogingen was hij tot het bittere inzicht gekomen dat welluidendheid alleen in dit geval niet genoeg was, dat woorden als lelies Stofvinger nooit terug zouden halen en de dood een tastbaarder prijs verlangde: een prijs van vlees en bloed.
Niet te geloven dat hij niet eerder aan Mortimer gedacht had, de man die de dood met een leeg boek te kijk had gezet!
Ja, weg met hem! Deze wereld had maar één tovertong nodig, en dat was die van Orpheus. Als Mortimer eenmaal aan de dood gevoerd was en Fenoglio’s hersens voldoende aangetast waren door de alcohol, dan zou alleen hij dit verhaal verder vertellen, verder en verder – met een passende rol voor Stofvinger en een niet onaanzienlijke voor hemzelf.
‘Ja, roep de Witte Vrouwen maar voor me, Mortimer!’ fluisterde Orpheus, terwijl hij het perkament woord voor woord in zijn sierlijke handschrift volschreef. ‘Je zult nooit weten wat ik van tevoren in hun bleke oren gefluisterd heb. Kijk eens wie ik voor jullie heb meegebracht! De Vlaamse Gaai! Breng hem maar naar jullie koude meester, met de complimenten van Orpheus, en geef mij dan in ruil de Vuurspuwer. Ach, Orpheus, Orpheus, ze kunnen veel van je zeggen, maar niet dat je dom bent.’
Zacht lachend doopte hij de pen in de inkt, maar toen achter hem de deur openging, draaide hij zich met een ruk om. Farid kwam binnen. Verdorie, waar zat Oss?
‘Wat moet je?’ vroeg hij bars. ‘Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je moet aankloppen voor je binnenkomt? De volgende keer krijg je de inktpot naar je stomme kop. Ga wijn voor me halen! De beste die we hebben.’
Zoals die kwajongen hem aankeek voor hij de deur achter zich dichttrok! Hij haat me, dacht Orpheus.
Die gedachte beviel hem wel. Hij had ontdekt dat alleen wie macht had gehaat werd, en dat was precies wat hij in deze wereld hoopte te krijgen.
Macht.