Verraderlijk ding
‘Ga je een eind maken aan alle haat?’ vroeg ze. ‘En aan de hebzucht, en al die andere dingen? Ik geloof niet dat je dat kunt. Je bent heel slim, maar nee, niks hoor, dat krijg je nooit voor elkaar.’
– Mervyn Peake, Gormenghast, Boek 1: De bestemming
Er wachtte hem een kerker, wat anders? En daarna? Mo herinnerde zich maar al te goed het sterven dat Adderkop hem in het vooruitzicht gesteld had. Het kan dagen duren, vele dagen en nachten. De onverschrokkenheid die hem de afgelopen weken zo trouw vergezeld had, de kille rust die de haat en de Witte Vrouwen gezaaid hadden – weg waren ze, alsof ze er nooit geweest waren. Sinds zijn ontmoeting met de Witte Vrouwen was hij niet meer bang voor de dood. Die leek iets vertrouwds, soms zelfs iets om naar uit te zien. Maar sterven was een heel ander verhaal, net als dat waar hij bijna nog banger voor was: opgesloten zijn. Hij herinnerde zich nog precies de radeloosheid die achter traliedeuren op je wachtte, en de stilte waarin zelfs het geluid van je eigen ademhaling pijn deed aan je oren, waarin elke gedachte een kwelling werd, elk uur je in de verleiding bracht om net zo lang met je hoofd tegen de muur te bonken tot je niets meer hoorde of voelde.
Sinds de dagen in de toren van de Nachtburcht kon Mo niet meer tegen dichte ramen en deuren. Meggie leek het opgesloten zijn te hebben afgestroopt als een libel haar oude huid, maar Resa verging het net zo als hem, en als de angst een van hen wakker maakte, vielen ze pas in de armen van de ander weer in slaap.
Nee, alsjeblieft niet weer de kerker.
Dat was zo makkelijk aan vechten: dat je in plaats van gevangenschap altijd de dood kon kiezen.
Misschien kon hij een van de soldaten het zwaard uit handen rukken, in een of andere donkere gang, ver bij de andere wachtposten vandaan. Ze stonden overal, met het wapen van Krielhaan op de borst. Hij moest zijn vuisten ballen om niet onmiddellijk te doen wat er in hem opkwam. Nog niet, Mortimer! Een tweede trap, brandende fakkels aan weerszijden. Natuurlijk, ze brachten hem naar beneden, naar het ingewand van de burcht. Hoog in de toren of diep onder de grond, daar was de gevangenis. Resa had hem over de kerkers van de Nachtburcht verteld, zo diep in de berg dat ze vaak het gevoel had geen lucht te krijgen. Maar ze schopten en sloegen hem niet, zoals de soldaten daar hadden gedaan. Zouden ze bij het folteren en vierendelen ook beleefder te werk gaan?
Dieper en dieper kwamen ze, treetje voor treetje. Een soldaat voor hem, twee achter hem, hun adem in zijn nek. Nu, Mortimer! Waag het erop! Ze zijn maar met z’n drieën! Ze zagen er zo jong uit met hun baardeloze kindergezichtjes, zo schrikachtig onder hun gespeelde grimmigheid. Sinds wanneer lieten ze kinderen voor soldaat spelen? Altijd al, zei hij bij zichzelf. Kinderen zijn de beste soldaten, omdat ze nog denken dat ze het eeuwige leven hebben.
Het waren er maar drie. Maar al doodde hij ze nog zo snel, ze zouden schreeuwen en anderen hun kant op lokken.
De trap kwam uit bij een deur. De soldaat die vooropliep deed open. Nu! Waar wacht je op? Mo spreidde zijn vingers, bereidde zich voor. Zijn hart begon sneller te kloppen, alsof het de maat voor hem sloeg.
‘Vlaamse Gaai.’ De soldaat draaide zich naar hem om. Hij maakte een buiging en deed verlegen een stap opzij. Mo keek verbaasd naar de andere twee. Bewondering, angst, ontzag. Diezelfde mengeling die hij intussen zo vaak was tegengekomen, niet geboren uit zijn daden, maar uit Fenoglio’s woorden. Aarzelend stapte hij over de drempel, en toen pas begreep hij waar ze hem naartoe hadden gebracht.
De grafkelder van de vorsten van Ombra. Ja, daar had Mo ook over gelezen. Fenoglio had mooie woorden gevonden voor dit dodenoord, woorden die klonken alsof de oude man ervan droomde zelf op een dag in zo’n grafkelder te liggen. Maar in Fenoglio’s boek was de mooiste sarcofaag er nog niet geweest. Aan Cosimo’s voeten brandden kaarsen, lange, honingkleurige kaarsen die een zoete geur verspreidden. Zijn stenen beeltenis, op een bed van albasten rozen, glimlachte alsof hij een mooie droom had.
Naast de sarcofaag stond kaarsrecht, alsof ze haar broosheid probeerde te verdoezelen, een jonge, in het zwart geklede vrouw, haar haren in een strenge knot achter op haar hoofd.
De soldaten bogen hun hoofd voor haar en mompelden haar naam.
Violante. De dochter van Adderkop. Ze noemden haar nog steeds de Lelijke, hoewel de vlek op haar wang, die haar die naam bezorgd had, nog maar heel vaag te zien was; het gerucht ging dat hij verbleekt was op de dag dat Cosimo terugkeerde uit de dood.
De Lelijke.
Wat een bijnaam. Hoe leefde een mens daarmee? Maar Violantes onderdanen spraken hem met genegenheid uit. Er werd gezegd dat ze ’s nachts in het geheim de resten uit de vorstelijke keuken naar de hongerende dorpen liet brengen, dat ze de armen in Ombra te eten gaf door zilverwerk en paarden uit de vorstelijke stallen te verkopen, ook al sloot Krielhaan haar voor straf soms dagenlang op in haar vertrekken. Ze nam het op voor de veroordeelden die naar de galgen gereden werden en voor de mensen die in de kerkers verdwenen, ook al vonden haar woorden geen gehoor. Violante was machteloos op haar eigen burcht, dat had de Zwarte Prins vaak genoeg tegen Mo gezegd; zelfs haar zoontje gehoorzaamde haar niet. Maar Krielhaan was bang voor haar, want ze was en bleef de dochter van zijn onsterfelijke zwager.
Waarom hadden ze hem naar haar toe gebracht, naar de plaats waar haar dode man sliep? Wilde ze de prijs op het hoofd van de Gaai opstrijken vóór Krielhaan die kon opeisen?
‘Heeft hij het litteken?’ Ze wendde haar blik niet van zijn gezicht af.
Een van de soldaten deed schuchter een stap in Mo’s richting, maar die stroopte zelf zijn mouw al op, zoals dat meisje afgelopen nacht nog bij hem had gedaan. Het litteken, lang geleden in een ander leven veroorzaakt door de tanden van Basta’s honden – Fenoglio had er een verhaal van gemaakt, en soms had Mo het idee dat de oude man het eigenhandig met witte inkt op zijn huid had getekend.
Violante stapte op hem af. De zware stof van haar jurk sleepte over de stenen vloer. Ze was echt klein, een flink stuk kleiner dan Meggie. Toen ze een hand in het geborduurde beursje aan haar ceintuur stak, verwachtte Mo de berilsteen waarover Meggie hem had verteld, maar Violante haalde er een bril uit. Geslepen glazen, een zilveren montuur; de bril van Orpheus moest als voorbeeld gediend hebben. Het was vast niet makkelijk geweest om een meester te vinden die zulke lenzen kon slijpen.
‘Kijk eens aan. Het veelbezongen litteken. Verraderlijk ding.’
De brillenglazen maakten Violantes ogen groter. Het waren niet de ogen van haar vader. ‘Balbulus had dus gelijk. Weet je dat mijn vader de prijs op je hoofd alweer verhoogd heeft?’
Mo trok zijn mouw weer over zijn litteken. ‘Ik heb het gehoord.’
‘En toch kom je naar Balbulus’ illustraties kijken. Dat bevalt me wel. Het klopt blijkbaar wat de liederen over je zeggen: dat je absoluut geen angst kent, dat je zelfs wel van gevaar houdt.’
Ze bekeek hem aandachtig, alsof ze hem vergeleek met de man die Balbulus geschilderd had. Maar toen hij terugkeek werd ze rood. Mo kon niet uitmaken of het van verlegenheid was of van ergernis omdat hij het waagde haar aan te kijken. Ze draaide zich met een ruk om, liep naar de sarcofaag van haar man en liet haar vingers teder over de stenen rozen gaan, alsof ze ze tot leven probeerde te wekken.
‘Ik had in jouw plaats precies hetzelfde gedaan. Ik heb altijd al gedacht dat we op elkaar leken. Vanaf het moment dat ik bij het speelvolk het eerste lied over je hoorde. Deze wereld broedt ongeluk uit als een vijver muggen, maar je kunt het bestrijden. Dat hebben wij allebei begrepen. Ik stal al belastinggeld uit de schatkist toen er nog niemand over jou zong. Voor een nieuw gasthuis, een herberg voor bedelaars of een tehuis voor wezen… Ik zorgde er gewoon voor dat een van de beheerders van de diefstal verdacht werd. Die verdienen toch niet beter dan de galg.’
Toen ze zich weer naar hem omdraaide stak ze haar kin koppig in de lucht, bijna zoals Meggie het soms deed. Ze leek heel oud en heel jong tegelijk. Wat was ze van plan? Zou ze hem aan haar vader uitleveren, om van de beloning de armen te eten te geven of eindelijk genoeg perkament en verf voor Balbulus te kopen? Iedereen wist dat ze voor zijn penselen zelfs haar trouwring verpand had. Kon het toepasselijker? dacht Mo. De huid van een boekbinder verkocht voor nieuwe boeken.
Een van de soldaten stond nog steeds vlak achter hem. De andere twee bewaakten de deur. Kennelijk was dat de enige uitgang. Drie. Het waren er maar drie…
‘Ik ken alle liederen over jou. Ik heb ze laten opschrijven.’ De ogen achter de brillenglazen waren opvallend lichtgrijs, alsof ook de kleur verraadde dat ze niet veel konden zien. Nee, ze leken echt helemaal niet op de reptielenogen van Adderkop. Het moesten de ogen van Violantes moeder zijn. Het boek dat de dood vasthield was gebonden in de kamer waarin de moeder met haar lelijke dochtertje had gewoond nadat ze in ongenade was gevallen. Zou Violante zich die kamer herinneren? Vast wel.
‘De nieuwe liederen zijn niet zo best,’ vervolgde ze, ‘maar Balbulus maakt dat met zijn illustraties weer goed. Sinds mijn vader Krielhaan tot heer van deze burcht benoemd heeft werkt hij er meestal ’s nachts aan, en ik heb de boeken altijd bij me, om te voorkomen dat ze net zoals de rest verkocht worden. Ik lees ze terwijl Krielhaan in de grote zaal feestviert. Ik lees ze hardop, zodat de woorden het lawaai overstemmen: het dronken gebral, het domme gelach, het gehuil van Tullio als ze hem weer eens achternazitten… En elk woord vult mijn hart met hoop, de hoop dat jij op een dag in die zaal zult staan, met de Zwarte Prins aan je zijde, en ze allemaal in de pan hakt. Een voor een. Terwijl ik erbij sta, met mijn voeten in hun bloed.’
Violantes soldaten vertrokken geen spier. Dit soort taal waren ze van hun meesteres blijkbaar wel gewend.
Violante kwam een stap dichterbij. ‘Ik heb je laten zoeken vanaf het moment dat ik van mijn vaders mannen hoorde dat je je aan deze kant van het bos schuilhield. Ik wilde je vinden voordat hij het deed, maar jij weet wel hoe je je onzichtbaar moet houden. De feeën en kobolds verstoppen je natuurlijk, precies zoals de mensen zingen, en de veenheksen genezen je wonden…’
Mo kon er niets aan doen: hij moest lachen. Even herinnerde Violantes gezicht hem zo aan Meggie, wanneer die hem een van haar lievelingsverhalen vertelde.
‘Waarom lach je?’ Violante fronste haar voorhoofd, en door haar lichte ogen keek Adderkop hem aan. Opgepast, Mortimer.
‘O, ik weet het best. Je denkt, ze is maar een vrouw, eigenlijk nog een meisje, zonder macht, zonder man, zonder soldaten. Inderdaad, het merendeel van mijn soldaten ligt dood in het bos, omdat mijn man zo’n haast had om tegen mijn vader ten strijde te trekken. Maar zo dom ben ik niet! “Balbulus,” zei ik, “laat bekendmaken dat je een nieuwe boekbinder zoekt. Misschien vinden we de Vlaamse Gaai zo. Als hij is zoals Taddeo zegt, dan komt hij, speciaal om jouw illustraties te zien. En dan, als hij eenmaal op mijn burcht is, mijn gevangene, zoals hij eerst een gevangene was op de Nachtburcht, dan vraag ik hem of hij me wil helpen mijn onsterfelijke vader te doden.” ’
Mo wierp een snelle blik op haar soldaten en Violante trok geamuseerd met haar mond. ‘Wees maar niet bang! Mijn soldaten zijn mij trouw. De mannen van mijn vader hebben in het Woud zonder Wegen hun broers en vaders afgeslacht!’
‘Uw vader zal niet lang meer onsterfelijk zijn.’ De woorden kwamen over Mo’s lippen zonder dat hij echt van plan was geweest ze uit te spreken. Stomkop! schold hij bij zichzelf. Vergeet je nu helemaal wie je voor je hebt, alleen omdat iets in haar gezicht je aan je dochter doet denken?
Maar Violante glimlachte. ‘Dan is het dus waar wat de bibliothecaris van mijn vader me heeft laten weten,’ zei ze heel zacht, alsof de doden haar zouden kunnen afluisteren. ‘Toen mijn vader zich ziek begon te voelen dacht hij eerst dat een van zijn meiden hem vergiftigd had.’
‘Mortola.’ Mo hoefde haar naam maar uit te spreken of hij zag haar weer met dat geweer in haar handen voor hem staan.
‘Je kent haar?’ Kennelijk had Violante net zo weinig zin om de naam uit te spreken als hij. ‘Mijn vader heeft haar laten folteren om uit haar te krijgen wat voor gif ze hem gegeven had, en toen ze bleef ontkennen heeft hij haar in een van de kerkers onder de Nachtburcht gesmeten, maar op een dag was ze verdwenen. Ik hoop dat ze dood is; ze zeggen dat ze mijn moeder vergiftigd heeft.’ Violante streek over de zwarte stof van haar jurk alsof ze het over de kwaliteit van de zijde had, en niet over de dood van haar moeder. ‘Maar goed, mijn vader heeft inmiddels door wiens schuld het is dat het vlees op zijn botten verrot. Taddeo merkte al snel na jouw vlucht dat het boek vreemd begon te ruiken. En dat de bladzijden uitzetten. De sloten hebben het een tijdje verborgen, wat waarschijnlijk ook je bedoeling was, maar nu kunnen ze de houten kaften bijna niet meer bij elkaar houden. Die arme Taddeo schrok zich bijna dood toen hij zag hoe het boek eraan toe was. Behalve mijn vader zelf was hij de enige die eraan mocht komen en wist waar het verstopt was… Hij weet zelfs welke drie woorden erin geschreven moeten worden! Alleen daarom al had mijn vader ieder ander allang laten ophangen. Maar hij vertrouwt de oude man meer dan wie ook, misschien omdat Taddeo jarenlang zijn leraar is geweest en hem als kind vaak tegen zijn grootvader in bescherming nam. Wie zal het zeggen. Taddeo heeft tegen mijn vader natuurlijk niets over de toestand van het boek gezegd. Voor zulk slecht nieuws zou hij zelfs zijn oude leraar meteen van kant hebben laten maken. Nee, Taddeo liet in het diepste geheim elke boekbinder tussen het Woud zonder Wegen en de zee naar de Nachtburcht komen, en toen geen van hen hem kon helpen liet hij op advies van Balbulus een tweede boek binden, dat er precies zo uitzag als dat van jou en dat hij aan mijn vader kon laten zien als die ernaar vroeg. Met mijn vader ging het inmiddels met de dag slechter. Intussen weet de hele wereld het. Zijn adem ruikt naar verpest vijverwater en hij heeft het altijd koud, alsof de Witte Vrouwen zo dichtbij zijn dat hij hun adem kan voelen. Wat een manier om wraak te nemen, Vlaamse Gaai! Eeuwig leven, eeuwig lijden. Dat klinkt niet als de daad van een engel, maar als die van een heel uitgekookte duivel. Welk van de twee ben je?’
Mo gaf geen antwoord. Vertrouw haar niet! fluisterde een stemmetje in zijn hoofd. Maar vreemd genoeg zei zijn hart iets anders.
‘Zoals ik al zei, mijn vader verdacht een hele tijd alleen Mortola,’ ging Violante verder. ‘Daardoor vergat hij zelfs zijn zoektocht naar jou. Maar op een dag verklapte een van Taddeo’s boekbinders hem wat er met het boek aan de hand was, ongetwijfeld in de hoop met zilver beloond te worden. Mijn vader liet hem ophangen – niemand mag immers weten hoe het met zijn onsterfelijkheid gesteld is – maar het nieuws verspreidde zich algauw. Intussen is er aan de andere kant van het bos bijna geen levende boekbinder meer te vinden. De galg was de straf voor iedereen die het boek niet genezen kon. En Taddeo heeft hij in de kerker onder de Nachtburcht laten gooien. “Dan kun je net zo langzaam wegrotten als ik,” schijnt mijn vader gezegd te hebben. Ik weet niet of hij nog leeft. Taddeo is oud en de kerkers van de Nachtburcht kosten zelfs een jongeman het leven.’
Mo werd misselijk, net als op de Nachtburcht, toen hij om Resa, Meggie en zichzelf te redden het lege boek bond. Toen al had hij vermoed dat hij hun leven inruilde tegen dat van vele anderen. Arme, angstige Taddeo. Mo zag hem voor zich, ineengedoken in een van die raamloze kerkers. Ook de boekbinders kon hij heel duidelijk zien: eenzame figuren, die hoog in de lucht bungelden… Hij deed zijn ogen dicht.
‘Kijk nou toch. Precies zoals het in de liederen staat,’ hoorde hij Violante zeggen. ‘Een hart, meevoelend als geen ander, klopt in zijn borst. Je vindt het echt erg dat anderen moeten sterven voor wat jij gedaan hebt. Maar wees niet dom. Mijn vader doet niets liever dan mensen doodmaken. Als de boekbinders er niet geweest waren, had hij anderen opgehangen. En uiteindelijk was het geen boekbinder, maar een alchemist die een manier vond om het boek te redden. Het schijnt een bijzonder onsmakelijk procedé te zijn en hij kon de schade die jij had aangericht niet herstellen, maar het boek rot in elk geval niet verder. Mijn vader is nu nog naarstiger naar je op zoek, want hij gelooft dat de vloek die je zo handig tussen de lege bladzijden verstopt hebt alleen door jou weer kan worden opgeheven. Wacht niet tot hij je gevonden heeft. Zorg dat je hem vóór bent! Werk met mij samen. Jij en ik, zijn dochter en de Vlaamse Gaai, de rover die hem al een keer te slim af is geweest. Wij kunnen zijn ondergang zijn! Help me een eind aan zijn leven te maken. Samen hebben we het zo voor elkaar!’
Moest je nu zien hoe ze hem aankeek, zo hoopvol, als een klein meisje dat haar allerliefste wens had uitgesproken. Kom, Vlaamse Gaai, laten we mijn vader doodmaken! Wat moet je je dochter aandoen, dacht Mo, om zo’n wens in haar op te wekken?
‘Niet alle dochters houden van hun vader, Vlaamse Gaai,’ zei Violante, alsof ze net als Meggie zijn gedachten kon lezen. ‘Jouw dochter schijnt veel van je te houden, en jij van haar. Maar mijn vader zal haar doden; je dochter, je vrouw, iedereen van wie je houdt en aan het eind jouzelf. Hij zal niet toestaan dat je hem nog een keer belachelijk maakt bij zijn onderdanen. Hij zal je vinden, al verstop je je als een vos in zijn hol, want zijn lichaam herinnert hem met elke ademtocht aan wat je hem hebt aangedaan. Het licht van de zon doet pijn aan zijn huid, zijn ledematen zijn zo opgezwollen dat hij niet meer kan paardrijden. Zelfs lopen valt hem zwaar. Dag en nacht stelt hij zich voor wat hij jou en de jouwen kan aandoen. Hij heeft de Fluiter liederen over je dood laten schrijven, zulke verschrikkelijke liederen dat de mensen die ze horen geen oog meer dichtdoen, en het zal niet lang duren voor hij Zilverneus stuurt om ze ook hier te komen zingen, en om achter jou aan te gaan. De Fluiter wacht al heel lang op dat bevel, en hij zal je vinden. Je medelijden met de armen zal zijn lokaas zijn. Hij zal er zoveel afslachten, dat hun bloed je uiteindelijk uit het bos lokt. Maar als ik je help…’
Violante werd in de rede gevallen door een stem, de stem van een kind dat gewend was dat volwassenen naar hem luisterden. Hij galmde van de eindeloze trap die naar de grafkelder voerde.
‘Hij is vast bij haar, je zult het zien!’ Wat klonk Jacopo opgewonden! ‘Balbulus kan heel goed liegen, het allerbeste van iedereen, vooral als hij het voor mijn moeder doet! Maar hij frunnikt altijd aan zijn mouwen als hij liegt, en hij kijkt nog verwaander dan anders. Mijn grootvader heeft me geleerd op zulke dingen te letten.’
De soldaten bij de deur keken vragend naar hun meesteres, maar Violante reageerde niet. Ze stond aandachtig te luisteren, en toen er een tweede stem door de deur klonk zag Mo voor het eerst angst in haar onverschrokken ogen. Hoewel hij hem tot nu toe alleen in koortsnevelen gehoord had herkende hij de stem zelf ook, en zijn hand ging naar het mes in zijn riem. Roetvogel klonk alsof het vuur waarmee hij altijd zo onhandig speelde zijn stembanden had aangetast. ‘Zijn stem is een waarschuwing,’ had Resa een keer gezegd, ‘een waarschuwing voor zijn knappe gezicht en zijn eeuwige glimlach.’
‘Ja ja, je bent een pienter kereltje, Jacopo!’ Hoorde de jongen de spot in die woorden? ‘Maar waarom gaan we niet naar de vertrekken van je moeder?’
‘Omdat ze niet zo dom is om hem daarheen te laten brengen. Mijn moeder is slim, veel slimmer dan jullie allemaal!’
Violante kwam naast Mo staan en legde een hand op zijn arm. ‘Doe dat mes weg,’ fluisterde ze. ‘De Vlaamse Gaai zal niet in deze burcht sterven. Dát lied wil ik niet horen. Kom mee.’
Ze wenkte de soldaat die achter Mo stond, een opgeschoten jongen met brede schouders die zijn zwaard vasthield alsof hij het nog niet al te vaak gebruikt had, en begon doelbewust tussen de sarcofagen door te lopen, alsof dit niet de eerste keer was dat ze iemand voor haar zoontje moest verstoppen. Er stonden meer dan een dozijn doodskisten in de kelder. Op de meeste lagen stenen slapers, met een zwaard op de borst, een hond aan hun voeten en een kussen van marmer of graniet onder hun hoofd. Violante holde er zonder te kijken langs, tot ze bleef staan voor een sarcofaag met een onversierd deksel, dat in het midden gebarsten was. Alsof de dode die erin lag hem had open geschopt.
‘Als de Gaai hier niet is gaan we Balbulus een beetje bang maken, goed? Dan gaan we terug en laat jij het vuur aan zijn boeken likken!’ Jacopo sprak Balbulus’ naam vol afgunst uit, alsof hij het over een grote broer had die door zijn moeder werd voorgetrokken.
Met een rood hoofd van inspanning schoof de jonge soldaat de ene helft van het deksel opzij. Mo klom in de kist, het mes in zijn hand. Er lag geen dode in, maar toch stokte de adem in zijn keel toen hij zich in de koude, krappe ruimte uitstrekte. De sarcofaag was duidelijk voor een niet al te grote man gemaakt. Had Violante zijn botten weggegooid om haar spionnen erin te kunnen verstoppen? De soldaat schoof het gebarsten deksel weer op zijn plaats en het werd aardedonker in de kist. Alleen door een paar gaatjes, die de omtrek van een bloem vormden, kwam een beetje licht en lucht naar binnen. Rustig ademhalen, Mo. Hij had het mes nog steeds in zijn hand. Jammer dat de stenen zwaarden van de doden niet te gebruiken waren. ‘Vind je het nu echt nodig om je leven te riskeren voor wat beschilderde geitenhuiden?’ had Baptista gezegd, toen Mo hem vroeg de kleren en de riem voor hem te maken.
O, Mortimer, wat ben je toch een dwaas. Heeft deze wereld je dan nog niet vaak genoeg laten voelen hoe gevaarlijk hij is? Maar die beschilderde geitenhuiden waren prachtig geweest.
Een klop op de deur. Een grendel werd teruggeschoven. De stemmen drongen duidelijker tot hem door. Voetstappen… Mo probeerde door de gaatjes te gluren, maar hij zag alleen een andere sarcofaag en de zoom van Violantes zwarte jurk, die uit beeld verdween toen ze wegliep. Nee, zijn ogen zouden hem niet helpen. Hij legde zijn hoofd op de koude steen en spitste zijn oren. Wat klonk zijn ademhaling hard! Bestond er tussen de doden een verdachter geluid?
En als het nu eens geen toeval is dat Roetvogel precies op dit moment opduikt? zei een stem vanbinnen. Stel dat Violante al op hem had staan wachten? Niet alle dochters houden van hun vader. Maar wat als de Lelijke haar vader desondanks een heel speciaal cadeau wilde geven? Kijk eens wie ik voor je gevangen heb. De Vlaamse Gaai. Hij had zich als kraai vermomd. Wie dacht hij daarmee voor de gek te houden?
‘Uwe Hoogheid!’ De stem van Roetvogel schalde door de grafkelder, alsof hij vlak naast de sarcofaag stond waarin Mo lag. ‘Neemt u ons niet kwalijk dat we u storen in uw rouw. Maar uw zoon wilde me per se een bezoeker laten zien die u vandaag ontvangen hebt. Hij denkt dat het een oude en bijzonder gevaarlijke bekende van me is.’
‘Een bezoeker?’ Violantes woorden klonken zo koud als de steen onder Mo’s hoofd. ‘De enige bezoeker hierbeneden is de dood, en waarschuwen voor de dood heeft weinig zin, nietwaar?’
Roetvogel lachte, niet op zijn gemak. ‘Ja, dat is zo, maar Jacopo vertelde me over een bezoeker van vlees en bloed, een boekbinder, groot, donker haar…’
‘Balbulus heeft vandaag een boekbinder op bezoek gehad,’ antwoordde Violante. ‘Hij is al heel lang op zoek naar iemand die er meer verstand van heeft dan de boekbinders hier in Ombra.’
Wat was dat voor geluid? Natuurlijk, Jacopo hinkelde over de tegels. Kennelijk deed hij af en toe toch wat andere kinderen ook deden. Het hinkelen kwam dichterbij. Hoe sterk was de verleiding om gewoon overeind te komen. Het was moeilijk je dood te houden als je nog ademhaalde. Mo deed zijn ogen dicht, zodat hij de steen om hem heen niet meer hoefde te zien. Rustig ademhalen, Mortimer, zo oppervlakkig als je maar kunt, net zo geruisloos als de feeën.
Vlak bij hem hield het hinkelen op.
‘Je hebt hem verstopt!’ Jacopo’s woorden klonken Mo in de oren alsof ze speciaal voor hem bedoeld waren. ‘Zullen we in de kisten kijken, Roetvogel?’
Het idee leek hem erg aan te spreken, maar Roetvogel lachte zenuwachtig. ‘Als we je moeder uitleggen met wie ze te maken heeft is dat vast niet nodig. Die boekbinder zou wel eens de persoon kunnen zijn naar wie uw vader zo wanhopig op zoek is.’
‘De Vlaamse Gaai? Is de Vlaamse Gaai hier op de burcht?’ Violante zei het zo verbluft dat zelfs Mo in haar verbazing geloofde. ‘Natuurlijk! Ik heb het altijd wel tegen mijn vader gezegd: op een dag gaat die rover aan zijn eigen roekeloosheid ten onder! Ik verbied je iets tegen Krielhaan te zeggen! Ík wil de Gaai vangen, dan begrijpt mijn vader eindelijk wie er op de troon van Ombra hoort te zitten. Heb je de bewaking versterkt? Heb je soldaten naar Balbulus’ werkplaats gestuurd?’
‘Eh… nee…’ Roetvogel raakte in de war. ‘Ik bedoel… Hij is niet meer bij Balbulus, hij…’
‘Wat? Dwaas die je bent!’ Violante klonk nu net zo ijzig als haar vader. ‘Het valhek moet naar beneden. Nu meteen! Als mijn vader hoort dat de Vlaamse Gaai op deze burcht was, in mijn bibliotheek, en gewoon weer vertrokken is…’ Ze liet haar woorden dreigend in de kille lucht hangen. Haar zoon had gelijk, ze was inderdaad slim.
‘Sandro!’ Dat moest een van haar soldaten zijn. ‘Zeg tegen de poortwachters dat ze het valhek neer moeten laten. Niemand mag de burcht uit. Niemand, hoor je? Ik hoop alleen maar dat het niet te laat is. Jacopo!’
‘Ja?’ Uit zijn hoge stemmetje sprak angst en koppigheid – en een heel klein beetje wantrouwen.
‘Als hij merkt dat de poort dicht is, waar zou de Gaai zich dan kunnen verstoppen? Jij kent toch alle verstopplekken op deze burcht?’
‘Ik wel!’ Nu klonk Jacopo gevleid. ‘Ik kan ze je allemaal laten zien.’
‘Mooi! Haal drie wachters voor de troonzaal vandaan en breng ze naar de beste schuilplaatsen die je kent. Ik ga met Balbulus praten. De Vlaamse Gaai! Op mijn burcht!’
Roetvogel stamelde iets. Violante viel hem bars in de rede en beval hem mee te komen. De voetstappen en stemmen verwijderden zich, maar Mo dacht ze nog een hele tijd te horen, op de ellenlange trappen die naar boven leidden, weg van de doden, terug naar de wereld van de levenden, naar het daglicht, waar een mens kon ademhalen…
Zelfs toen het weer muisstil was bleef hij nog een paar ondraaglijke minuten liggen luisteren, net zo lang tot hij de doden dacht te horen ademen. Hij duwde tegen het stenen deksel en greep zijn mes stevig vast toen hij opnieuw voetstappen hoorde.
‘Vlaamse Gaai!’
De stem was nauwelijks hoorbaar.
Het gebarsten deksel werd opzijgeschoven en de soldaat die hem in zijn schuilplaats geholpen had stak zijn hand naar hem uit.
‘We moeten ons haasten!’ zei hij zacht. ‘Krielhaan heeft alarm geslagen. Het wemelt van de wachters, maar Violante kent uitgangen die zelfs Jacopo nog niet ontdekt heeft. Hopen we dan maar,’ voegde hij eraan toe.
Met stramme benen klom Mo uit de sarcofaag, het mes nog steeds in zijn hand.
De jongen staarde ernaar. ‘Hoeveel mensen hebt u al gedood?’ Het klonk bijna eerbiedig. Alsof mensen neersteken een hoge kunst was, zoals die van Balbulus. Hoe oud zou hij zijn? Veertien? Vijftien? Hij zag er jonger uit dan Farid.
Hoeveel mensen? Wat moest hij daarop antwoorden? Een paar maanden geleden was het antwoord nog heel eenvoudig geweest; misschien zou hij zelfs in lachen zijn uitgebarsten om zo’n absurde vraag. Nu zei hij alleen maar: ‘Niet zoveel als er hier liggen’ – al wist hij niet eens of dat wel waar was.
De jongen liet zijn blik langs de doden gaan alsof hij ze telde.
‘Is het makkelijk?’
Aan de nieuwsgierige blik in zijn ogen te zien wist hij het antwoord echt niet, ondanks het zwaard aan zijn zij en de maliënkolder om zijn borst.
Ja, dacht Mo. Ja, het is makkelijk. Als er maar eenmaal een tweede hart in je borst klopt, een hart dat net zo koud en scherpgekant is als het zwaard dat je bij je draagt. Een beetje haat en woede, een paar weken van angst en hulpeloze razernij en het begint al in je te groeien. Als het op doden aankomt slaat het de maat, hard en snel. En pas later voel je dan weer je andere hart, zacht en warm. Het gruwelt van wat je op de maat van het tweede gedaan hebt. Het siddert en beeft… Maar dat is daarna pas.
De jongen stond hem nog steeds aan te kijken.
‘Het is te makkelijk,’ zei Mo. ‘Sterven is moeilijker.’
Zo was het, ook al vertelde de stenen glimlach van Cosimo iets anders.
‘Zei je niet dat we ons moesten haasten?’
De jongen werd rood onder zijn glanzend gepoetste helm. ‘Ja… jazeker.’
Voor een nis achter de sarcofagen hield een stenen leeuw met het wapen van Ombra op zijn borst de wacht; vermoedelijk het enige exemplaar dat Krielhaan niet in stukken had laten slaan. De soldaat stak zijn zwaard tussen de ontblote tanden en de muur van de grafkelder ging precies zover open dat een volwassen man zich door de kier kon wringen. Had Fenoglio deze ingang niet beschreven? Mo herinnerde zich woorden, lang geleden gelezen, over een van Cosimo’s voorvaderen, die dankzij deze gang verschillende keren aan zijn vijanden was ontsnapt. En weer redden woorden de Vlaamse Gaai, dacht hij. En waarom ook niet? Hij bestaat zelf uit woorden. Toch voelde hij aan de steen, alsof hij zich ervan wilde verzekeren dat de keldermuren niet alleen van papier waren.
‘De gang komt boven de burcht uit,’ fluisterde de jongen. ‘Violante kon uw paard niet uit de stal laten halen. Dat zou te veel opgevallen zijn. Maar er staat een ander paard voor u klaar. Het bos is vergeven van de soldaten, dus wees voorzichtig! Dit moest ik u nog geven.’
Mo voelde in de zadeltassen die de soldaat hem aangaf.
Boeken.
‘Violante laat zeggen dat dit een geschenk is, aangeboden in de hoop dat u op haar voorstel ingaat en een verbond met haar sluit.’
De gang was eindeloos lang en bijna net zo krap en benauwd als de sarcofaag; Mo was blij toen hij eindelijk weer daglicht zag. De uitgang was nauwelijks meer dan een spleet tussen twee rotsen. Het paard stond onder de bomen te wachten en hij kon de burcht van Ombra onder zich zien liggen, met de wachters op de muren, de soldaten die als een zwerm sprinkhanen de stadspoort uit dromden. Ja, hij zou heel voorzichtig moeten zijn. En toch maakte hij de zadeltassen open, verstopte zich tussen de rotsen en begon in het eerste boek te bladeren.