De rol van de vrouwen

Waartoe nog een boek?

In de bomen bladert de wind;

En ik weet wat voor woorden men daar vindt,

En ik herhaal ze vaal zacht voor mij.

En de dood die ogen als bloemen breekt,

Gaat mijn ogen voorbij…

– Rainer Maria Rilke, De blinde

Mannenkleren. Resa had ze van de slapende Elfenschrik gestolen: een broek en een lange, warme kiel. Waarschijnlijk waren ze het enige waarop hij zich kon beroemen. Weinig rovers bezaten meer dan wat ze aan hun lijf hadden, maar de komende dagen zou zij de kleren harder nodig hebben dan Elfenschrik.

Het was lang geleden dat de Wereld van inkt Resa gedwongen had mannenkleren te dragen, en toch kwam de herinnering boven zodra ze de ruwe broek aantrok, zo duidelijk alsof het gisteren was geweest. Ze herinnerde zich hoe het mes haar hoofdhuid schramde als ze haar haren afsneed, de pijn in haar keel van het praten met een zware stem. Deze keer zou ze haar haren alleen opsteken en waarschijnlijk niet hoeven doen alsof ze een man was, maar in de wildernis was een broek een stuk praktischer dan een rok, en als ze achter Mo aan wilde moest ze de wildernis in.

‘Beloof het me!’ Nog nooit had hij haar zo dringend iets gevraagd. ‘Beloof me dat jullie je verborgen houden, wat er ook gebeurt, wat jullie ook horen. En als alles mislukt (wat een tactvolle manier was om te zeggen: als ik doodga), moet Meggie proberen jullie terug te lezen.’

Terug. Waarheen? Naar Elinors huis, waar elk hoekje aan hem herinnerde en in de tuin zijn werkplaats stond? Bovendien was Elinor nu ook aan deze kant van de letters. Maar dat wist Mo niet, en hij wist ook niet dat ze Orpheus’ woorden had verbrand.

Nee, zonder hem was er geen weg terug. Als Mo in de Wereld van inkt stierf zou zij er ook sterven; hopelijk brachten de Witte Vrouwen haar dan naar dezelfde plaats als haar man.

Wat een sombere gedachten, Resa! dacht ze, en ze legde haar hand op haar buik. Het was zo lang geleden dat Meggie daar gegroeid was, maar ze herinnerde het zich nog precies – al die keren dat ze tevergeefs met haar handen over haar buik was gegaan, en het moment waarop ze het kleine lijfje opeens onder haar vingers had voelen bewegen. Niets kon daaraan tippen, en ze popelde om die kleine voetjes weer tegen haar ribben te voelen schoppen, te voelen hoe het kind zich in haar buik omdraaide en uitrekte. Lang kon het niet meer duren. Als ze zich nou maar niet zoveel zorgen hoefde te maken om de vader.

‘Kom. Laten we hem gaan zoeken en hem waarschuwen voor de Ekster en Grijper!’ fluisterde ze tegen haar ongeboren baby. ‘We hebben lang genoeg alleen maar toegekeken. Fenoglio heeft dan wel geen rol voor ons geschreven, maar voortaan spelen we mee.’

Alleen Roxane wist wat ze van plan was, verder niemand: Elinor niet, Meggie niet. Die hadden alleen maar mee gewild. Maar ze moest alleen gaan, al zou Meggie er nog zo kwaad om worden. Die had haar de rit naar Orpheus en de nacht op de begraafplaats nog steeds niet helemaal vergeven. Meggie vergaf niet makkelijk als het om haar vader ging. Alleen hem vergaf ze altijd alles.

Resa haalde Fenoglio’s boek onder haar deken vandaan. Ze had Baptista gevraagd om er een leren buidel voor te maken, natuurlijk zonder erbij te vertellen dat hij waarschijnlijk op de bladzijden van dat boek geboren was. ‘Wat een raar boek,’ had hij opgemerkt. ‘Welke schrijver schrijft nu zulke lelijke letters? En wat is dat voor een kaft? Was de boekbinder soms door zijn leer heen?’

Ze wist niet precies wat Stofvinger van haar plan gezegd zou hebben. Het ontroerde haar nog steeds dat hij haar het boek had toevertrouwd. Maar nu moest ze ermee doen wat zij dacht dat goed was.

Ze keek naar haar dochter. Meggie lag naast Farid te slapen, maar nog geen meter verderop lag Doria, met zijn gezicht naar Meggie toe. Het voormalige glasmannetje van Orpheus lag naast hem, met de hand van de jongen als een deken over zich heen. Wat zag Meggie er nog jong uit als ze sliep! Bijna had ze zich gebukt om het haar uit haar gezicht te strijken. De gedachte aan al die jaren dat ze ver bij haar vandaan was deed nog steeds pijn, heel veel pijn. Haast je, Resa! Het begint al licht te worden buiten. Straks zou iedereen wakker worden en lieten ze haar niet meer gaan.

Elinor mompelde iets in haar slaap, en de wachter bij de ingang van de grot keek om toen ze om Fenoglio’s muurtje heen liep, dat de schrijver gebouwd had alsof hij zijn eigen wereld buiten wilde houden. Hij en zijn glasmannetje lagen om het hardst te snurken, als een beer en een krekel. Rozenkwarts’ vingertjes waren zwart van de inkt, en het blad waarnaast hij lag te slapen stond vol met verse woorden, maar ze waren bijna allemaal doorgestreept.

Resa legde de buidel met het boek naast de wijnzak, waar Fenoglio nog steeds graag naar greep, al liet Elinor geen gelegenheid voorbijgaan om hem ervoor op zijn kop te geven. De brief die ze hem geschreven had stak ze zo tussen de bladzijden dat hij uit de buidel piepte, duidelijk zichtbaar als een witte hand.

Fenoglio – ze had er lang over gedaan om de juiste woorden te vinden, en ze wist niet zeker of het wel gelukt was –, ik geef Hart van inkt terug aan degene die het geschreven heeft. Misschien kan je eigen boek je duidelijk maken hoe dit verhaal moet aflopen en je de woorden influisteren die Meggies vader beschermen. Intussen probeer ik er op mijn eigen manier voor te zorgen dat het lied van de Vlaamse Gaai geen verdrietig einde krijgt. Resa

Toen ze naar buiten stapte kleurde de hemel al rood; het was bitter koud. Onder de bomen stond Hinkepoot op wacht. Resa begon naar het noorden te lopen, en hij keek haar wantrouwig na. Misschien herkende hij haar niet eens in die mannenkleren. Wat brood en een zak water, een mes en het kompas dat Elinor van thuis had meegenomen; meer had ze niet bij zich. Het was niet de eerste keer dat ze zich in deze wereld alleen moest zien te redden.

Ze was nog maar net op weg toen ze achter zich zware voetstappen hoorde.

‘Resa!’ De Krachtpatser klonk gekwetst, als een kind dat zijn grote zus betrapt terwijl ze van huis wegloopt. ‘Waar ga je heen?’

Alsof ze dat nog moest zeggen.

‘Je kunt niet achter hem aan! Ik heb hem beloofd dat ik op je zou passen, op jou en je dochter.’ Hij hield haar vast, en wat de Krachtpatser vasthield kon geen kant meer op.

‘Laat me gaan!’ riep ze fel. ‘Hij weet niets van Grijper. Ik moet naar hem toe! Pas jij maar op Meggie.’

‘Doria kan wel op haar passen. Hij heeft nog nooit zo achter een meisje aan gelopen. En Baptista is er ook nog.’ Hij liet haar nog steeds niet los. ‘De weg naar de Burcht in het Meer is lang. Heel lang en heel gevaarlijk.’

‘Roxane heeft het me al verteld.’

‘En heeft ze je ook over de nachtmaren verteld? Over de roodkappen en de zwarte elfen?’

‘Die waren er bij Capricorno’s vesting ook. En Capricorno’s mannen waren stuk voor stuk erger. Dus ga maar weer terug. Ik kan wel op mezelf passen.’

‘Natuurlijk kan je dat. En Grijper en de Fluiter kan je ook best aan.’ Zonder plichtplegingen pakte hij de buidel met spullen van haar af. ‘De Vlaamse Gaai slaat me tot moes als hij je ziet!’

De Vlaamse Gaai… stel dat ze niet haar man, maar alleen de rover op de burcht aantrof? Mo zou misschien nog wel begrijpen dat ze achter hem aan gekomen was, maar de Vlaamse Gaai zeker niet.

‘Laten we dan maar gaan.’

De Krachtpatser begon te lopen. Hij was net zo koppig als hij sterk was. Als hij zich iets in zijn hoofd gehaald had kon zelfs de Zwarte Prins hem er niet van afbrengen, en Resa probeerde het niet eens. Het zou prettig zijn om hem als gezelschap te hebben. Ze was een paar keer alleen op pad geweest in de bossen van de Wereld van inkt, en ze dacht er niet met plezier aan terug.

‘Krachtpatser?’ vroeg ze toen ze de grot waarin haar dochter lag te slapen allang achter zich gelaten hadden. ‘Wat vond jij van die ekster die op Gekko afgekomen was?’

‘Dat was geen ekster,’ antwoordde hij. ‘Hij had de stem van een vrouw. Ik heb er maar niets over gezegd, anders hadden de anderen me weer voor gek verklaard.’

 

   

Nacht van inkt
titlepage.xhtml
text_part0000.html
text_part0001.html
text_part0002.html
text_part0003.html
text_part0004.html
text_part0005.html
text_part0006.html
text_part0007.html
text_part0008.html
text_part0009.html
text_part0010.html
text_part0011.html
text_part0012.html
text_part0013.html
text_part0014.html
text_part0015.html
text_part0016.html
text_part0017.html
text_part0018.html
text_part0019.html
text_part0020.html
text_part0021.html
text_part0022.html
text_part0023.html
text_part0024.html
text_part0025.html
text_part0026.html
text_part0027.html
text_part0028.html
text_part0029.html
text_part0030.html
text_part0031.html
text_part0032.html
text_part0033.html
text_part0034.html
text_part0035.html
text_part0036.html
text_part0037.html
text_part0038.html
text_part0039.html
text_part0040.html
text_part0041.html
text_part0042.html
text_part0043.html
text_part0044.html
text_part0045.html
text_part0046.html
text_part0047.html
text_part0048.html
text_part0049.html
text_part0050.html
text_part0051.html
text_part0052.html
text_part0053.html
text_part0054.html
text_part0055.html
text_part0056.html
text_part0057.html
text_part0058.html
text_part0059.html
text_part0060.html
text_part0061.html
text_part0062.html
text_part0063.html
text_part0064.html
text_part0065.html
text_part0066.html
text_part0067.html
text_part0068.html
text_part0069.html
text_part0070.html
text_part0071.html
text_part0072.html
text_part0073.html
text_part0074.html
text_part0075.html
text_part0076.html
text_part0077.html
text_part0078.html
text_part0079.html
text_part0080.html
text_part0081.html
text_part0082.html
text_part0083.html
text_part0084.html
text_part0085.html
text_part0086.html
text_part0087.html
text_part0088.html
text_part0089.html