De boekbinder
De echte auteur is geen van ons beiden: een vuist is meer dan de som der vingers.
– Margaret Atwood, De blinde huurmoordenaar
Vouwen, snijden. Het was goed papier, beter dan de vorige keer. Mo’s vingertoppen gleden over de vezels in het gebleekte wit, langs de randen, tastend naar herinneringen. En ze kwamen, vulden zijn hart en hoofd met duizend beelden, duizend en meer vergeten dagen. De geur van de lijm voerde hem terug naar al die plaatsen waar hij alleen was geweest met een ziek boek, en de vertrouwde handelingen schonken hem de voldoening die hij altijd gevoeld had als hij een boek nieuw leven gaf en de schoonheid ervan behoedde voor de tand des tijds, al was het maar voor even. Hij was vergeten wat een rust het gaf als zijn handen hun werk deden. Vouwen, snijden, de draad door het papier halen. Mortimer. Daar was hij weer: Mortimer de boekbinder, voor wie een mes niet scherp moest zijn omdat je er dan zo goed mee kon moorden, en die van woorden niets te vrezen had, omdat hij alleen maar nieuwe kleren voor ze maakte.
‘Je neemt er wel de tijd voor, Vlaamse Gaai.’
De stem van de Fluiter bracht hem terug naar de Duizend Vensters-zaal.
Laat het niet toe, Mortimer. Stel je gewoon voor dat Zilverneus nog in zijn boek zit, dat hij niet meer is dan een stem die achter de letters vandaan komt. De Vlaamse Gaai is hier niet. Orpheus’ woorden moeten hem ergens anders zoeken.
‘Je weet dat je sterft als je klaar bent. Dat maakt je natuurlijk zo traag, hè?’ De Fluiter gaf hem zo’n harde stomp in zijn rug dat hij bijna in zijn handen sneed, en de Vlaamse Gaai kwam terug en stelde zich voor hoe het lemmet dat door het papier ging in de borst van de Fluiter verdween.
Mo dwong zich om het mes weg te leggen en pakte nog een vel papier, op zoek naar rust in al dat gelijmde wit.
De Fluiter had gelijk. Hij nam er de tijd voor; niet omdat hij bang was om te sterven, maar omdat hij dit boek nooit af mocht krijgen en elke handeling alleen diende om de man terug te halen die niet aan de woorden van Orpheus gehoorzaamde. Mo voelde ze al bijna niet meer. Al die wanhoop die in de donkere put in zijn hart gesijpeld was, al die woede en hopeloosheid… Ze waren verbleekt, alsof hij ze met zijn handen uit zijn hart gewassen had.
Maar wat ging er gebeuren als Stofvinger en Resa het lege boek niet vonden? Als de nachtmare nu eens Brianna en haar vader verzwolg? Zou hij dan voor eeuwig in deze zaal lege bladzijden binden? Niet voor eeuwig, Mo. Jij bent niet onsterfelijk. Gelukkig maar.
De Fluiter zou hem doden. Dat wilde hij al sinds ze elkaar op de Nachtburcht voor het eerst hadden ontmoet. En het Bonte Volk zou de dood van de Vlaamse Gaai bezingen, niet die van Mortimer Folchart. Maar wat gebeurde er dan met Resa en de baby? En met Meggie? Niet nadenken, Mortimer. Snij, vouw, naai, win tijd – ook al weet je nog niet wat dat zal helpen. Als jij dood bent kan Resa wegvliegen en op zoek gaan naar Meggie. Meggie…
Alsjeblieft! Laat mijn dochter leven! smeekte hij in zijn hart de Witte Vrouwen. Ik ga met jullie mee, maar laat Meggie nog een tijdje hier. Haar leven begint nog maar net, al weet ze niet in welke wereld ze dat leven wil.
Snijden, vouwen, naaien – hij dacht Meggies gezicht op het lege papier te zien. Bijna geloofde hij dat ze naast hem stond, net als toen in de kamer van de Nachtburcht, de kamer waarin Violantes moeder haar dagen gesleten had. Violante… Ze hadden haar in een van die kuilen gegooid. Mo wist precies waarvoor ze het bangst was daarbeneden: dat het donker haar het weinige dat ze kon zien ook nog zou afpakken. Ze ontroerde hem nog steeds, de Adderdochter, en hij had haar zo graag geholpen, maar de Vlaamse Gaai moest slapen.
Ze hadden vier fakkels voor hem aangestoken. Veel licht gaven die niet, maar het was beter dan niets. De ketens maakten het werken er ook niet makkelijker op. Het gerammel herinnerde hem er bij elke beweging aan dat hij niet in zijn werkplaats in Elinors tuin was.
De deur ging open.
‘Zie je wel!’ Orpheus’ stem galmde door de zaal. ‘Die rol past veel beter bij je! Hoe is die dwaas van een Fenoglio toch ooit op het idee gekomen om van een boekbinder een rover te maken?’
Met een triomfantelijke grijns bleef hij voor hem staan, precies buiten bereik van het mes. Ja, aan zulke dingen dacht Orpheus wel. Zijn adem rook zoals altijd een beetje zoetig.
‘Je had kunnen weten dat Stofvinger je op een dag zou verraden. Hij verraadt namelijk iedereen. Geloof me, ik kan het weten. Het is de rol die hij het beste speelt. Maar je had je helpers waarschijnlijk niet voor het uitkiezen.’
Mo pakte het leer voor de kaft. Er lag een rode gloed over, net als bij het leer voor het eerste boek.
‘Aha, je praat nog steeds niet met me!’ Orpheus had nog nooit zo’n opgeruimde indruk gemaakt.
‘Laat hem werken, Vieroog! Of moet ik soms tegen Adderkop zeggen dat hij nog wat langer in zijn jeukende lijf moet blijven zitten omdat jij zin had in een kletspraatje?’ De Fluiter klonk nog killer dan anders. Orpheus maakte geen vrienden.
‘Vergeet niet dat je baas het aan mij te danken heeft dat hij straks van dat lijf verlost is, Fluiter!’ antwoordde hij onverschillig. ‘Jouw overredingskunsten maakten weinig indruk op onze vriend de boekbinder, als ik me goed herinner.’
Aha, die twee vochten om de beste plaats naast de Adder. Op het moment had Orpheus waarschijnlijk de beste kaarten in handen, maar daar kon misschien iets aan gedaan worden.
‘Wat zeg je nou, Orpheus?’ zei Mo zonder van zijn werk op te kijken. Hij kon de zoete smaak van de wraak al proeven. ‘Adderkop hoeft alleen de Fluiter dankbaar te zijn. Het waren zijn mannen die me gevangennamen. Ik was onvoorzichtig. Ik ben ze recht in de armen gelopen. Daar had jij helemaal niets mee te maken.’
‘Wat?’ Orpheus’ hand ging geërgerd naar zijn bril.
‘Dat is ook precies wat ik tegen Adderkop zal zeggen. Zodra hij uitgeslapen is.’ Mo haalde het mes door het leer en stelde zich voor dat het het web was dat Orpheus om hem heen gesponnen had.
De Fluiter kneep zijn ogen half dicht, alsof hij zo beter kon zien wat voor spel de Vlaamse Gaai speelde. De Vlaamse Gaai is er niet, Fluiter, dacht Mo. Maar hoe zou jij dat moeten begrijpen?
‘Pas op, boekbindertje!’ Orpheus zette een onbeholpen stap in zijn richting. Zijn stem sloeg bijna over. ‘Als je je tovertong gebruikt om leugens over mij te verspreiden, dan laat ik hem ter plekke uitrukken!’
‘O ja? Door wie dan wel?’
Mo keek de Fluiter aan.
‘Ik wil mijn dochter niet op deze burcht zien,’ zei hij zacht. ‘En als de Vlaamse Gaai dood is mag niemand haar gaan zoeken.’
De Fluiter keek terug – en glimlachte. ‘Afgesproken. De Vlaamse Gaai heeft helemaal geen dochter,’ zei hij. ‘En zijn tong mag hij ook houden. Zolang hij er de juiste dingen mee zegt.’
Orpheus perste zijn lippen zo stijf op elkaar dat ze even wit werden als zijn huid. Toen kwam hij vlak naast Mo staan.
‘Ik ga nieuwe woorden schrijven!’ siste hij in zijn oor. ‘Woorden die jou laten kronkelen als een worm aan de haak.’
Mo haalde zijn mes weer door het leer. ‘Je doet maar,’ zei hij.
De boekbinder zou de woorden niet voelen.