Burendag
Tegenwoordig is het één keer per jaar Burendag. De dag wordt voor zo’n 500 euro per deelnemende buurt gesponsord, onder andere door Douwe Egberts, waar je ook koffiepunten kunt sparen voor een Burendag-servies.
Burendag betekent zaklopen met die taart van een buurvrouw en koekhappen met die zak van een buurman, want als je alle burenprogramma’s op tv moet geloven, heeft heel Nederland ruzie met elkaar. Er schijnt zelfs al een musical in de maak te zijn onder de titel ‘Ik heb schijt aan de buren’.
Het doel van Burendag is dat er een goed contact ontstaat met je buren. Dat klinkt mooi en nobel. Maar je kunt er gemakkelijk te ver in gaan, zoals ikzelf ooit heb ervaren.
Het was ergens in Nederland in een dorp waar ik naast twee zussen van over de zeventig kwam te wonen. In de eerste weken stonden ze om de haverklap aan mijn voordeur: een pot appelmoes ging niet open, ze hadden een halve pan erwtensoep over, er liep een muis door de kamer, noem maar op. Op een zeker moment was het geloop naar de voordeur zowel voor hen als voor mij zo’n gedoe geworden dat we besloten een intercom aan te leggen.
Kort daarna kreeg ik via die intercom de melding dat een van de twee zussen pillen van de huisarts voorgeschreven had gekregen maar dat ze er zo raar uitzagen, die pillen. Bovendien waren ze nogal lastig door te slikken, of ik even kon komen kijken. Het bleken forse zetpillen te zijn, een soort superbonen van Douwe Egberts. Zoals het een goede buurman betaamt, heb ik vervolgens drie weken lang elke avond met mijn wijsvinger een zetpil bij de zieke buurvrouw in haar achterwerk gemanoeuvreerd. Zonder handschoen aan. Hoe intensief wil je het contact met je buren hebben?
Zelf had ik in die tijd geen tv. Mijn buurvrouwen vonden dat ik toch op z’n minst het journaal moest zien, dus zat ik ’s avonds vaak om acht uur bij hen tv te kijken. De charme daarvan was het grootst als er direct na het journaal een politiebericht volgde, zo’n bericht dat begint met de zin: ‘De politie vraagt uw aandacht voor het volgende ...’ Meestal wordt er in zo’n bericht ook een foto getoond van iemand die dood is gevonden maar van wie men nog niet weet wie het is. Nou, mijn buurvrouwen wisten het altijd meteen. Zo gauw de foto van de dode in beeld kwam, riep er een: ‘Hé, die ken ik’, waarna ze ook meteen een straatnaam in het dorp noemde waar de man of vrouw zou wonen of hebben gewoond. In de loop van de jaren hebben ze zo tientallen mensen uit het dorp doodverklaard.
Uiteindelijk gingen de zussen zelf ook dood. Op dat moment bereikte mijn buurmanschap een dubieus hoogtepunt. Zoals meestal als er twee zijn, gaat eerst de een dood en dan de ander. Zo gebeurde het ook bij de twee zussen. Maar voordat ze doodgingen, hadden ze samen de afspraak gemaakt dat ze uiteindelijk in één graf zouden komen te liggen. Dat was hun ultieme wens. En die moest ik vervullen.
De een ging dus dood en een paar jaar later volgde de ander. Eén dag voor de begrafenis van de laatste zus kwam aan het licht dat de eerste zus te hoog was gelegd, niet diep genoeg in de grond. De tweede zus kon er niet bij, tenzij de eerstgestorven zus alsnog lager gelegd zou worden. Maar de doodgraver weigerde dat te doen; je zou nog te veel van de al begraven zus tegenkomen, meende hij. Met toestemming van de pastoor en de burgemeester en met hulp van twee dorpsgenoten heb ik toen – op een donkere, mistige novemberavond – onder toezicht van de lokale wethouder van ruimtelijke ordening de eerstgestorven zus zelf opgegraven en een verdieping lager gelegd. De kist was al goeddeels vergaan, maar de buurvrouw inderdaad nog niet helemaal. Intensiever contact met buren heb ik daarna nooit meer gehad.
Ik moet vooral nog aan mijn twee buurvrouwen van toen denken als er een politiebericht op de televisie is waarbij een dode wordt getoond. In navolging van hen roep ik nu zelf altijd meteen: ‘Hé, die ken ik.’ Maar wat Burendag betreft is mijn advies toch: ga niet té ver in het contact met de buren.