Zwolle-Utrecht
‘Koeien.’ Het jongetje sprak het woord wat merkwaardig uit, alsof het twee woorden waren: koei-en. En hij legde daarbij de nadruk op ‘en’: koei-én.
Het jongetje zat een stoel voor mij in de trein. Hij was zo’n twee jaar oud, denk ik, maar ik kan er gemakkelijk een jaartje naast zitten. In ieder geval zat zijn wereldbeeld nog simpel in elkaar. Hij onderscheidde vooralsnog maar twee dingen: koeien en niet-koeien. Van beide kende hij ook alleen maar de meervoudsvorm.
Ik denk dat het zijn eerste treinreis was, want hij was méér dan opgewonden. Hij wees naar alles wat hij buiten voorbij zag flitsen: huizen, bomen, water, auto’s, bruggen. Er was maar weinig wat hem ontging. Maar alles wat hij zag, benoemde hij dus als koeien of niet-koeien.
Nu was het zo, dat er langs het hele traject dat we reden (Zwolle-Utrecht) werkelijk geen enkele koe te bekennen was. Geen roodbonte en geen zwartbonte. Sinds koeien ooit een ophokplicht hebben gehad, zie je ze sowieso minder buiten. Maar nu was het misschien gewoon nog te vroeg in het jaar. Eind maart. Echt koud was het niet meer, maar het gras groeide waarschijnlijk nog niet zo hard dat de koeien goed konden grazen.
Gelukkig vielen voor het jongetje ook schapen onder de categorie koeien. Die hebben blijkbaar minder gras nodig, want zo her en der waren er weides met schapen gevuld. De moeder van het jongetje probeerde hem duidelijk te maken dat schapen geen koeien zijn, maar daar wilde het jongetje niets van weten. Waarschijnlijk vond hij de ‘sch’ aan het begin van het woord schapen nog veel te moeilijk. Dat zou ongetwijfeld ‘sapen’ worden als hij het uit zou spreken. Daarom hield hij het bij koeien. En ook enkele ganzen die we onderweg zagen, werden ondergebracht bij de orde van de koeien.
Ik vond het nog niet zo’n gekke indeling. Ik heb ooit een man gekend die alle vissen karpers noemde, inclusief walvissen, die door de man spuitkarpers werden genoemd. En ik weet dat er mensen bestaan voor wie alle vogels sijzen zijn, tot aan de eenden toe, die ze drijfsijzen noemen.
Maar het jongetje in de trein ging met zijn indeling beduidend verder. Voor hem waren alle dieren koeien en de rest behoorde tot de niet-koeien. Dus toen ik de conducteur zag aankomen, gokte ik erop dat deze man door het jongetje tot de niet-koeien gerekend zou worden. Maar ik kreeg daar geen bevestiging van, want het ventje had in tegenstelling tot de gebruikelijke gang van zaken volstrekt geen oog voor de conducteur. Hij bleef maar naar buiten kijken en wijzen. De balans van wat hij allemaal zag, sloeg natuurlijk heel nadrukkelijk door in het voordeel van de niet-koeien.
Normaal gesproken sta je daar niet bij stil, maar als je er op zo’n manier op gewezen wordt, besef je dat de wereld inderdaad – zo met het blote oog bezien – toch vooral uit niet-koeien bestaat; ze zijn werkelijk ontelbaar. Dat drong langzamerhand ook tot het jongetje door. Hij werd stiller en stiller en steeds meer niet-koeien ontglipten aan zijn aandacht. Een enkele keer veerde hij nog op als hij weer ‘koei-én’ kon roepen, maar toen we in de buurt van Utrecht waren, zweeg hij helemaal. Hij sliep, volledig overmand door de niet-koeien.