De koe
Net als mensen zijn de meeste dieren ontstaan uit de zee. Het paard is begonnen als zeepaard, de leeuw was ooit een zeeleeuw, de hond alleen een zeehond en de rat alleen een waterrat. In de ijstijd was de zee bevroren, vandaar dat sommige dieren niet uit het vloeibare water maar uit het ijs zijn ontstaan, zoals de ijsbeer en ook het konijn, waaraan de benaming ‘ijskonijn’ nog herinnert.
Ook de koe is uit de zee ontstaan en wel uit de zeekoe. Uit de Rode Zee is de roodbonte koe voortgekomen, uit de Zwarte Zee de zwartbonte koe en uit de Japanse Zee de haikoe, die bij Fukushima aan land is gekomen, waar de traditie is ontstaan om koeien te nummeren: Fukushima i, Fukushima ii, en zo verder, zoals wij koeien nu benoemen als Bertha 1 en Bertha 2.
Alle andere koeiensoorten komen uit de oceaan. De grote koeien uit de Grote Oceaan, de heilige koeien uit de Indische Oceaan, enzovoort.
De zeekoe werd dus de landkoe en uit de landkoe heeft zich vervolgens ook nog de luchtkoe afgesplitst, die we koekoek zijn gaan noemen, met een hypercorrecte slot-k, die er niet hoort te staan, want geen enkele koekoek spreekt hem uit. Verder is de duif een luchtvariant van de koe, zoals je ook aan zijn roep kunt horen: roekoe, roekoe.
Heel zeker is dat God met het ontstaan van de koe niets te maken heeft. Qua dieren heeft God alleen het schaap geschapen, zoals het woord ‘geschapen’ ook aangeeft. Het schaap is geschapen, maar de koe is geschept, namelijk uit de zee. Dat de rituele slacht zich voornamelijk richt op schapen, is dan ook betreurenswaardig, want uitgerekend het enige dier waarin God de hand heeft gehad – het Lam Gods – wordt bruut vermoord. Dat zal alle voorstanders van de rituele slacht bij de finale afrekening met God nog duur komen te staan, al denken ze zelf juist in de geest van God te handelen.
Maar terug naar de koe. De koe wordt tegenwoordig verdeeld in de binnenkoe en de buitenkoe. De binnenkoe staat altijd op stal, terwijl de buitenkoe een deel van het jaar in de wei mag lopen. De eerste gang van de buitenkoe naar de wei – na de hele winter op stal te hebben gestaan – heet ‘weidegang’, niet te verwarren met een ‘wijde gang’, want dat is wijdbeens lopen, zoals mannen doen als ze net ritueel gesteriliseerd zijn.
Wie voor het eerst een weidegang ziet, zal versteld staan van de lenigheid van koeien. Niet dat koeien à la Epke Zonderland kiezen voor een Cassina-Kolman-combinatie, maar toch maken ze uitzonderlijke sprongen, waaraan je niet alleen kunt zien dat de benaming ‘lompe koe’ volstrekt misplaatst is (dit in tegenstelling tot ‘arm schaap’), maar je kunt er ook duidelijk uit afleiden dat de koe heel beslist een buitendier is. Een koe heet ook niet voor niets een graasdier te zijn, zoals dierenvriend Dion Graas van de pvv terecht herhaaldelijk heeft onderstreept.
Koeien laten zich zo’n 315 dagen per jaar melken, waarbij ze gemiddeld tegen de 8000 liter melk geven. Ga dat als vrouw in een hoekje op je werk maar eens zitten afkolven. En dan zouden die koeien niet eens een paar maanden buiten mogen grazen? Voor een dier dat ooit van de vrijheid van de zee genoot, is dat onbestaanbaar.
Ja, maar, zeggen de binnenkoeveehouders, je hoort de binnenkoeien toch niet klagen. Nee, dat niet, maar dat komt doordat koeien van nature binnenvetters zijn. Daarom is melk die rechtstreeks van de koe komt ook altijd zo vet. Maar het is echt niet zo, dat koeien nooit eens boe of bah zeggen. Rob Fruithof heeft dat indertijd ook meer dan eens aangetoond met zijn tv-programma Waku Waku, een naam die een verkorting was van ‘Wat zegt de koe – Wat zegt de koe’. En de koe zegt boe. En dat is de boe van ‘boeten’. De koe wil naar boeten, naar buiten, de gang naar de weide maken. Lang leve de weidegang. Een driewerf hoera voor de koe: boera, boera, boera.