De map

Image

Zo kalm mogelijk loop ik naar binnen. Mijn voordeur stond open.

Op mijn bank zit een jongeman die de Portier heel rustig en vrolijk aait.

‘Wie ben…’

‘Ha, Ed,’ zegt hij. ‘Leuk je eindelijk te ontmoeten.’

‘Ben jij…’

Hij knikt.

‘Heb jij…’

Hij knikt weer.

Wanneer hij opstaat, zegt hij: ‘Een jaar geleden kwam ik naar dit stadje, Ed.’ Hij heeft tamelijk kort bruin haar, is iets kleiner dan gemiddeld en draagt een overhemd, zwarte spijkerbroek en blauwe gympen. Hij gaat er met de minuut meer als een jongetje dan als een man uitzien, hoewel hij, wanneer hij zijn mond opendoet, helemaal niet klinkt als een jongetje.

‘Ja, ongeveer een jaar geleden, en toen zag ik dat je vader werd begraven. Ik zag jou en je kaartspelletjes en je hond en je moeder. Ik bleef maar terugkomen, om te kijken, net zoals jij op al die adressen deed…’ Hij draait zich even van me af, bijna schaamtevol. ‘Ik heb jouw vader gedood, Ed. Ik heb ervoor gezorgd dat die klungelige bankoverval plaatsvond op een tijdstip dat jij er was. Ik heb die man opgedragen om zijn vrouw te mishandelen. Ik heb ervoor gezorgd dat Daryl en Keith je van alles aandeden, net als de vriend die je naar de stenen bracht…’ Hij laat zijn hoofd hangen en kijkt dan weer op. ‘Ik heb jou dat allemaal aangedaan. Ik heb jou gemaakt tot een incapabele taxichauffeur en ervoor gezorgd dat je al die dingen deed waar je jezelf niet toe in staat achtte.’ Nu staan we elkaar aan te staren. Te wachten tot er meer woorden komen. ‘En waarom?’ Hij blijft even stil, maar blijft staan waar hij staat. ‘Omdat jij het toppunt van middelmatigheid bent, Ed.’ Hij kijkt me ernstig aan. ‘En als iemand als jij kan doen wat jij voor al die mensen hebt gedaan, nou dan kan iedereen dat misschien wel. Misschien kan iedereen dan wel een leven leiden waarin hij tot veel meer in staat is.’ Nu wordt hij gevoelig. Emotioneel. Dit is waar het allemaal om gaat. ‘Misschien dat zelfs ík dan wel…’

Hij gaat weer op de bank zitten.

Ik moet denken aan hoe ik soms het gevoel had dat het stadje om mij heen was gecreëerd en dat ik bedacht was. Gebeurt dit echt?

Het gebeurt echt, en de jongeman die daar zit gaat met zijn hand door zijn haar.

Zachtjes staat hij op en kijkt naar de bank. Er ligt een vaalgele map op een kussen. ‘Daar staat het allemaal in,’ zegt hij. ‘Alles. Alles wat ik voor jou heb geschreven. Elk idee waar ik mee gespeeld heb. Iedere persoon die je hebt geholpen, pijn hebt gedaan of bent tegengekomen.’

‘Maar’ – mijn woorden klinken kleverig – ‘hoe dan?’

‘Zelfs dít,’ antwoordt hij, ‘staat erin – dit gesprek.’

Geschokt, verbaasd, lamgeslagen, sta ik daar.

Uiteindelijk krijg ik het voor elkaar om wat te zeggen. ‘Ben ik wel echt?’

Daar hoeft hij niet lang over na te denken. ‘Kijk maar in de map,’ zegt hij. ‘Aan het eind. Zie je, daar?’

In grote hanenpoten op de blanco kant van een kartonnen bier viltje, staat het. Daar staat zijn antwoord in zwarte inkt. Er staat: Natuurlijk ben je echt – net als elke gedachte of elk verhaal. Het is echt wanneer je erin voorkomt.

Hij zegt: ‘Ik moest er maar weer eens vandoor. Waarschijnlijk wil jij die map nog wel even doornemen om te zien of het klopt allemaal. Alles staat erin.’

Heel even krijg ik een paniekerig gevoel. Zo’n gevoel alsof je valt, wanneer je de controle over je auto hebt verloren of een vergissing hebt begaan die je niet meer kunt terugdraaien.

‘Wat moet ik nu dan doen?’ vraag ik wanhopig. ‘Zeg dan! Wat moet ik nu doen?’

Hij blijft rustig.

Hij kijkt me indringend aan en zegt: ‘Blijven leven, Ed… Het zijn alleen maar de bladzijden die hier eindigen.’

Hij blijft nog een minuut of tien hangen, waarschijnlijk vanwege het trauma dat zich aan me heeft vastgehecht. Ik blijf staan en probeer wat er zojuist aan het licht is gekomen te overdenken en ervan te herstellen.

‘Ik moest er echt maar eens vandoor,’ zegt hij weer, dit keer met meer vastberadenheid.

Ik krijg het nog net voor elkaar om met hem mee naar de voordeur te lopen.

We nemen afscheid op de veranda en hij loopt de straat op.

Ik vraag me af hoe hij heet, maar weet zeker dat ik daar binnenkort wel achter zal komen.

Ik weet zeker dat hij dit allemaal al heeft opgeschreven, die klootzak. Alles.

Terwijl hij de straat op loopt haalt hij een klein notitieblokje uit zijn zak en maakt wat aantekeningen.

Daardoor bedenk ik dat ik zelf misschien zou moeten schrijven over wat er allemaal gebeurd is. Ik ben tenslotte degene die al het zware werk heeft gedaan.

Ik zou beginnen bij de bankoverval.

Iets als: ‘De overvaller is kansloos.’

Maar heel waarschijnlijk is hij me al voor geweest.

Zijn naam zal op het omslag van al deze woorden prijken, niet de mijne.

Hij zal alle lof krijgen.

Of alle kritiek, als hij er een flutverhaal van maakt.

Als je maar weet dat ik degene was – niet hij – die deze bladzijden tot leven heeft gewekt. Ik was degene die…

Ik zeg tegen mezelf dat ik moet ophouden.

Het is een stem vanbinnen en hij klinkt hard.

De hele dag loop ik aan van alles te denken, tegen beter weten in. Ik blader de map door en zie dat alles erin staat, zoals hij al zei. Alle ideeën staan erin en de karakters worden allemaal geschetst. Slordig neergepende stukjes zijn aan elkaar geniet. Inleidingen en eindes komen bij elkaar en veranderen.

Uren gaan voorbij.

Gevolgd door dagen.

Ik blijf thuis en neem de telefoon niet op. Ik eet zelfs nauwelijks. De Portier zit naast me terwijl de minuten verstrijken.

Lange tijd vraag ik me af waar ik op zit te wachten, maar ik begrijp dat het precies is zoals hij zei.

Ik denk op een leven na deze bladzijden.