De Bell Street-bioscoop

Image

Ik moet steeds denken aan wat ma gisteravond allemaal gezegd heeft.

Het is zondagochtend en ik heb geen oog dichtgedaan. De Portier en ik drinken een paar koppen koffie, maar daar word ik niet echt wakker van. Ik vraag me af of ik klaar ben met Clown Street en met mijn moeder, maar mijn gevoel zegt me dat dat zo is. Het was belangrijk voor haar om die dingen tegen me te zeggen.

Uiteraard is het feit dat mijn moeder me een complete loser vindt niet bepaald leuk.

Het feit dat ze zichzelf ook zo bestempelt biedt weinig troost, al zou het dat misschien wel moeten doen. In zekere zin heeft het me een beetje wakker geschud. Ik besef dat ik niet mijn hele leven taxichauffeur kan blijven. Ik zou gek worden.

Voor het eerst heeft een boodschap mij ook op de een of andere manier persoonlijk geraakt.

Voor wie was hij bedoeld?

Voor ma of voor mij?

Dan hoor ik haar woorden weer. Er is een hoop liefde voor nodig om je zo hartgrondig te haten.

Ik geloof dat ik wat opluchting op haar gezicht zag toen ze dat tegen me zei.

De boodschap was voor haar.

De Portier en ik gaan naar de kerk om pastoor O’Reilly op te zoeken, die nog steeds een behoorlijk groot gehoor heeft.

‘Ed!’ zegt hij na afloop opgewonden. ‘Ik was al bang dat je nooit meer terug zou komen. Ik heb je gemist de afgelopen weken.’ Hij aait de Portier.

‘We hebben het een beetje druk gehad,’ zeg ik.

‘Was God met je?’

‘Niet echt,’ antwoord ik. Ik denk aan gisteravond en het hele idee van mijn moeder die overspel pleegt, mijn vader haat vanwege verbroken beloftes en het enige kind dat bij haar in de buurt blijft veracht.

‘Ach ja,’ zegt hij bevestigend. ‘Alles heeft een doel.’

Daar kan ik het alleen maar mee eens zijn. Er is nog niks zonder reden gebeurd, en ik focus me op de volgende boodschap.

Nu is er alleen nog Bell Street, waar ik ’s middags heen ga. Nummer 39 is een oude, uitgewoonde bioscoop waar je zo naar binnen loopt. Erboven zit een oud rijtjeshuis, waar een bord tegen de luifel geplakt zit. Vandaag staat er CASABLANCA 14.30 UUR en SOME LIKE IT HOT 19.00 UUR. Iets verder door hangen oude filmposters achter het raam. De randen zijn vergeeld en wanneer ik naar binnen ga, zie ik er daar nog meer hangen.

Het ruikt er naar oude popcorn. Het lijkt leeg.

‘Hallo?’ roep ik.

Niets.

Waarschijnlijk is het hier al jaren geleden misgegaan, toen de nieuwe Greater Union-bioscoop in de stad werd geopend. Het is uitgestorven.

‘Hallo?’ roep ik weer, iets harder dit keer.

Ik steek mijn hoofd om de hoek van een achterkamertje en zie daar een oude man die ligt te slapen. Hij draagt een pak en vlinderdasje, als een zaalwachter oude stijl.

‘Alles goed?’ vraag ik, en hij schrikt wakker.

‘O!’ Hij springt op uit zijn stoel en doet zijn jasje goed. ‘Wat kan ik voor u doen?’

Ik kijk naar het bord boven de balie en zeg: ‘Mag ik één kaartje voor Casablanca, alstublieft?’

‘God, u bent mijn eerste klant in weken!’

De rimpels in zijn gezicht zijn diep en hij heeft ongelofelijk borstelige wenkbrauwen. Zijn witte haar zit perfect en hoewel hij kalend is, is hij geen overkammer. Hij ziet er oprecht uit. De goede man is verrukt. Sterker nog, hij is helemaal door het dolle heen.

Ik geef hem tien dollar en hij geeft me er vijf terug.

‘Popcorn?’

‘Ja, graag.’

Helemaal in zijn sas schept hij wat in een bakje. ‘Van het huis,’ zegt hij met een knipoog.

‘Dankuwel.’

De filmzaal is klein, maar het scherm is enorm. Ik moet even wachten, maar rond 14.25 uur komt de oude man binnen. ‘Ik geloof niet dat er verder nog iemand komt. Zou je er bezwaar tegen hebben als we iets eerder beginnen?’ Hij is waarschijnlijk bang dat ik hem uitkaffer als ik te lang moet wachten.

‘Geen probleem.’

Hij loopt snel weer terug het gangpad op.

Ik zit precies in het midden van de zaal. Misschien iets verder naar voren dan naar achteren.

De film begint.

Zwart-wit.

Wanneer hij een tijdje draait, valt hij ineens uit en ik kijk omhoog naar het projectieraampje. Hij is vergeten de spoel te verwisselen. Ik roep omhoog.

‘Hé!’

Niets.

Ik denk dat hij weer ligt te slapen, dus loop ik naar buiten waar ik een deur zie met PERSONEEL erop en doe hem open. Hij komt uit in de projectiekamer, waar de man zachtjes ligt te snurken, achteroverliggend in zijn stoel, tegen de muur naast hem aan.

‘Meneer?’ vraag ik.

‘O nee!’ roept hij tegen zichzelf. ‘Niet weer!’

Zichtbaar ontdaan springt hij op om de nieuwe spoel te pakken, terwijl hij zichzelf vervloekt en zijn excuses maakt.

‘Het maakt niet uit,’ zeg ik tegen hem. ‘Rustig nou maar.’ Maar hij wil er niets van weten.

Hij blijft maar zeggen: ‘Geen zorgen, jongen, je krijgt je geld terug en je mag nog een keer gratis terugkomen. Voor een voorstelling naar keuze.’ Hij blijft driftig doorpraten. ‘Welke film je maar wilt.’

Ik neem zijn aanbod aan. Ik heb weinig keus.

Hij rent naar voren en zegt: ‘Als je snel naar beneden loopt, ben je precies op tijd en hoef je niets te missen.’

Voor ik de zaal weer in loop, voel ik me verplicht mezelf voor te stellen. Ik zeg: ‘Ik ben Ed Kennedy,’ en steek mijn hand uit.

Hij blijft staan en schudt hem, terwijl hij me recht aankijkt. ‘Ja, ik weet wie je bent.’ Heel even denkt hij niet meer aan de spoel en kijkt hij me aan met een ontzettend vriendelijke blik. ‘Er was me al verteld dat je zou komen.’

Nu pakt hij zijn werk weer op.

Daar sta ik.

Dit wordt steeds beter.

Ik kijk de film af en zeg tegen mezelf: Ik ga hier niet de deur uit voordat ik weet wie die oude man over mijn komst heeft geïnformeerd.

‘Heb je ervan genoten?’ vraagt hij wanneer ik naar buiten kom, maar ik laat hem geen ruimte voor dat soort praatjes.

Ik zeg: ‘Wie heeft u verteld dat ik kwam?’

Hij probeert weg te duiken.

‘Nee.’ Hij is bijna in paniek. ‘Dat kan ik niet zeggen.’ Hij maakt aanstalten om weg te lopen. ‘Ik heb het hun beloofd, en het waren zulke aardige jongens…’

Ik trek hem weer met zijn gezicht naar me toe. ‘Wie?’

Nu lijkt hij nog ouder, terwijl hij zijn schoenen en het tapijt aan een inspectie onderwerpt.

‘Waren het twee mannen?’ vraag ik.

Hij kijkt me aan alsof hij ja bedoelt.

‘Wie dan?’

Ik gooi het over een andere boeg. ‘Hebben ze uw popcorn opgegeten?’

Weer een ja.

‘Dan waren het Daryl en Keith,’ zeg ik bevestigend. Die gulzige klootzakken. ‘Ze hebben u toch niks aangedaan, hè?’

‘O, nee hoor. Nee, ze waren erg aardig. Sympathiek. Ze waren hier ongeveer een maand geleden en hebben Mister Roberts gekeken. Voor ze weer weggingen zeiden ze dat er een jongen zou langskomen die Ed Kennedy heette en dat je iets zou ontvangen wanneer je klaar was.’

‘En wanneer ben ik klaar?’

Hij steekt zijn handen naar voren. ‘Ze zeiden dat jij dat wel zou weten.’ Zijn gezicht betrekt, het wordt bijna droevig. ‘En, bén je klaar?’

Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, zo voelt het niet.’ Ik kijk even weg en dan weer naar hem. ‘Ik moet iets voor u doen. Iets goeds, zou ik denken, in uw geval.’

‘Waarom?’

Ik zeg hem bijna dat ik geen idee heb, maar ik weiger te liegen. ‘Omdat u het nodig hebt.’

Heeft hij meer publiek nodig, zoals pastoor O’Reilly?

Ik betwijfel het. Geen tweede keer.

‘Misschien’ – hij komt dichterbij – ‘kun je het afmaken wanneer je terugkomt voor die gratis voorstelling.’

‘Oké,’ zeg ik instemmend.

‘Neem je vriendinnetje mee,’ stelt hij voor. ‘Heb je een meisje, Ed?’

Ik geniet van het moment.

‘Ja,’ zeg ik. ‘Ik heb een meisje.’

‘Goed, neem haar maar mee.’ Hij wrijft in zijn handen. ‘Er gaat niets boven samen met je meisje voor een groot scherm zitten.’ Nu rolt er een ondeugend lachje uit zijn mond. ‘Ik vond het toen ik nog een jochie was heerlijk om de meisjes hier mee naartoe te nemen. Dat is de reden dat ik deze tent heb gekocht toen ik de bouw verliet en met pensioen ging.’

‘Hebt u er ooit iets aan verdiend?’

‘O, jezus, nee hoor. Dat heb ik niet nodig. Ik vind het gewoon leuk om ze op te zetten, ernaar te kijken en een beetje te dutten. Volgens moeder de vrouw houdt het me van de straat, dus waarom ook niet?’

‘Inderdaad.’

‘Wanneer denk je dat je weer komt?’

‘Misschien morgen.’

Hij overhandigt me een catalogus zo groot als een encyclopedie om even door te kijken en een film uit te kiezen, maar die heb ik niet nodig.

‘Nee, dank u,’ verklaar ik. ‘Ik weet al welke ik wil zien.’

‘Echt waar? Nu al?’

Ik knik. ‘Cool Hand Luke.’

Hij wrijft nogmaals in zijn handen en grijnst. ‘Goede keus. Geweldige film. Paul Newman is voortreffelijk, en George Kennedy, je naamgenoot – onvergetelijk. Morgen om halfacht?’

‘Prachtig.’

‘Geweldig, dan zie ik jou en je meisje morgen wel verschijnen. Hoe heet ze eigenlijk, dat meisje van je?’

‘Audrey.’

‘Ach, wat mooi.’

Ik sta op het punt om weg te gaan wanneer ik bedenk dat ik geen idee heb hoe deze man heet.

Hij verexcuseert zich. ‘O, het spijt me, Ed. Ik heet Bernie. Bernie Price.’

‘Leuk je te ontmoeten, Bernie.’ Ik loop naar de uitgang.

‘Insgelijks,’ zegt hij. ‘Ik ben blij dat je er was.’

‘Ik ook.’

Ik loop de warme buitenlucht van een late zomermiddag in.

Kerstavond valt dit jaar op een donderdag. Op die avond komt iedereen naar mij voor het potje kaarten, de kalkoen en Marvs grote zoenpartij met de Portier.

Ik bel Audrey over morgen en ze zegt er een afspraakje met haar vriendje voor af. Ik denk dat ze aan mijn stem kon horen dat het belangrijk voor me was dat ze meeging.

Zodra dat allemaal geregeld is, maak ik een wandelingetje naar haar huis van Milla, op Harrison Avenue.

Ze doet de deur open, en het lijkt wel of ze de afgelopen weken nog breekbaarder is geworden. Het is alweer even geleden dat ik er voor het laatst was, en ze begint te stralen wanneer ze me ziet. In het begin staat ze in elkaar gedoken, maar zodra ze mijn gezicht ziet gaat ze rechtop staan.

‘Jimmy!’ Haar stem gaat omhoog. ‘Kom binnen, kom binnen!’

Ik doe wat ze zegt, en wanneer ik de woonkamer binnenkom, zie ik dat ze heeft geprobeerd om zelf Woeste Hoogten te lezen, maar niet zo ver is gekomen.

‘O, ja,’ zegt ze wanneer ze de thee naar binnen brengt. ‘Ik heb geprobeerd om het zonder jou te lezen, maar dat werkt niet echt.’

‘Zal ik je nu anders een stukje voorlezen?’

‘Dat zou fijn zijn.’ Ze glimlacht.

Die oude vrouw heeft zo’n beeldschone lach. Zulke mooie doorleefde rimpels op haar gezicht en zoveel vrolijkheid in haar ogen.

‘Zou je het leuk vinden om op eerste kerstdag bij mij thuis te komen?’ vraag ik haar.

Ze zet haar thee neer en geeft antwoord. ‘Ja, natuurlijk, dat lijkt me heerlijk. Het wordt’ – ze kijkt me even aan – ‘het wordt steeds eenzamer zonder jou, Jimmy.’

‘Ik weet het,’ zeg ik. ‘Ik weet het.’

Ik leg mijn hand op de hare en wrijf er zachtjes over. Op dit soort momenten bid ik dat zielen elkaar na de dood weer terug weten te vinden. Milla en de echte Jimmy, daar bid ik voor.

‘“Hoofdstuk zes”,’ lees ik voor. ‘“Meneer Hindley kwam naar huis voor de begrafenis; en – wat ons allen zeer verbaasde, en alle buren aanzette tot geroddel – hij werd vergezeld door zijn echtgenote…”’

Op maandag heb ik een volle werkdag in de stad. Ik pik een hoop mensen op en lijk me voor één keer soepel door het verkeer te kunnen bewegen. Vaak stel ik mezelf als taxichauffeur tot doel om simpelweg geen andere automobilisten op de zenuwen te werken. Vandaag lukt me dat.

Ik ben iets voor zessen thuis, eet samen met de Portier en haal Audrey rond zeven uur op. Ik heb mijn mooiste spijkerbroek aan, mijn laarzen en een oud rood overhemd dat inmiddels oranje is.

Audrey doet de deur open en ik ruik parfum.

‘Wat ruik je lekker,’ zeg ik.

‘Dank u vriendelijk,’ en ze staat me toe haar hand te kussen. Ze draagt een zwart rokje, mooie hoge schoenen en een zandkleurig bloesje. Het past goed bij elkaar, ze heeft haar haar in een vlecht met een paar losse plukjes aan de zijkant.

We lopen arm in arm over straat.

Wanneer we elkaar aankijken, schieten we in de lach. We kunnen er niks aan doen.

‘Je ruikt echt heel lekker,’ zeg ik opnieuw. ‘En je ziet er geweldig uit.’

‘Jij ook,’ antwoordt ze, en ze denkt even na. ‘Zelfs in dat verschrikkelijke overhemd.’

Ik kijk omlaag.

‘Ja, het is echt te erg, hè?’

Maar het kan Audrey niets schelen. Ze loopt zo ongeveer te huppelen of te dansen en vraagt: ‘Naar welke film gaan we eigenlijk?’

Ik probeer mijn zelfgenoegzaamheid te verbergen omdat ik weet dat het een van haar lievelingsfilms is. ‘Cool Hand Luke.’

Ze blijft staan, en haar gezichtsuitdrukking wordt zo ongelofelijk mooi dat ik er bijna tranen van in mijn ogen krijg. ‘Je hebt jezelf overtroffen, Ed.’ De laatste keer dat ik die zin hoorde was toen Marv hem tegen Margaret, de serveerster, zei. Dit keer is hij niet sarcastisch bedoeld.

‘Dank je,’ antwoord ik en we lopen verder. We slaan af op Bell Street en Audrey heeft nog steeds haar arm in de mijne gehaakt. Lag de bioscoop maar wat verder weg.

‘Daar zullen we ze hebben!’ zegt Bernie Price wanneer we aankomen. Hij is helemaal opgewonden. Het verbaast me eigenlijk dat hij niet ligt te slapen.

‘Bernie,’ zeg ik beleefd. ‘Dit is Audrey O’Neill.’

‘Wat leuk je te ontmoeten, Audrey,’ grijnst Bernie. Waneer ze even naar het toilet gaat, neemt hij me even apart en fluistert opgewonden: ‘Nou, die is echt niet verkeerd, toch, Ed?’

‘Nee,’ zeg ik instemmend. ‘Helemaal niet, nee.’

Ik koop de oude popcorn, probeer het althans (omdat Bernie er, in zijn woorden, niets van wil weten), en we lopen door en gaan zitten vlak bij waar ik gisteren zat.

Hij heeft ons allebei een kaartje gegeven.

Coool Hand Luke: 19.30 uur.

‘Heeft jouw cool ook drie o’s?’ vraagt Audrey.

Ik kijk er even naar, geamuseerd. Dat heeft hij en ik vind het helemaal passen bij de avond.

We gaan zitten en wachten, en algauw wordt er van boven geklopt, bij het projectieraampje. We horen een gedempte stem. ‘Zijn jullie er klaar voor?’

‘Ja!’ roepen we allebei terug, en draaien ons weer terug naar het scherm.

De film begint.

Terwijl we zitten te kijken hoop ik dat Bernie daarboven zit en gelukkig is omdat hij terugdenkt aan hoe hij hier op mijn leeftijd zelf kwam.

Ik hoop dat hij nog steeds gelooft dat Audrey echt mijn meisje is als hij naar de twee silhouetten voor het grote scherm kijkt – slechts twee silhouetten.

Deze boodschap heb ik achter de rug.

Hij is afgeleverd, maar ik kan de blik in Bernies ogen niet zien. Ik probeer hem te vangen via de mensen op het scherm.

Ja, ik hoop dat Bernie gelukkig is.

Ik hoop dat hij het zich allemaal nog goed weet te herinneren.

Audrey neuriet zachtjes mee met de muziek op het scherm, en op dit moment is ze mijn meisje. Ik kan er zelf in meegaan.

Deze avond is voor Bernie, maar ik neem er zelf ook een klein stukje van.

We hebben deze film allebei al een aantal keer gezien. Het is een grote favoriet. We kunnen op sommige punten bijna met de personages meepraten, maar doen het nooit. We zitten en genieten. We genieten van de lege zaal, en ik geniet van Audrey. Ik vind het heerlijk dat we hier alleen met zijn tweeën zijn.

Alleen jij en je meisje, hoor ik Bernie gisteren nog zeggen, en ik bedenk dat Bernie wel iets meer verdient dan vanavond boven in de projectiekamer te zitten. Ik fluister in Audreys oor.

‘Vind je het erg als ik Bernie vraag om naar beneden te komen en bij ons te komen zitten?’

Haar antwoord verrast me niet. ‘Helemaal niet.’

Ik klauter over haar benen en loop naar de projectiekamer boven. Daar ligt Bernie te slapen, maar ik maak hem zachtjes wakker met mijn hand.

‘Bernie?’ vraag ik.

‘O – ja, Ed?’ Hij dwingt zichzelf om wakker te worden.

‘Audrey en ik…’ zeg ik. ‘Wij vroegen ons af of je het misschien leuk zou vinden om naar beneden te komen en samen met ons naar de film te kijken.’

Hij protesteert, en gaat rechtop zitten. ‘O, nee, Ed, dat zou ik nooit kunnen. Nooit! Ik heb hier een hoop te doen en jullie jongelui moeten daar alleen zitten. Je weet wel,’ zegt hij. ‘Om ondeugende dingen te doen.’

‘Kom nou, Bernie, zeg ik. ‘Het lijkt ons heel leuk als je erbij komt.’

‘Nee, nee, nee.’ Hij is onvermurwbaar. ‘Dat gaat echt niet.’

Na nog paar minuutjes ruziën geef ik het op en ga ik terug naar de zaal. Wanneer ik weer naast Audrey ga zitten vraagt ze waar Bernie blijft.

‘Hij wilde ons niet storen,’ zeg ik tegen haar, maar terwijl ik het mezelf gemakkelijk maak in mijn stoel, gaat de deur achter ons open en zie ik Bernie tegen het licht staan. Hij loopt langzaam naar ons toe en gaat aan Audreys andere kant zitten.

‘Fijn dat u kon komen,’ fluistert ze.

Bernie kijkt ons allebei aan. ‘Dank jullie wel.’ Zijn vermoeide ogen glimmen van dankbaarheid en terwijl hij naar het scherm kijkt, leeft hij helemaal op.

Een minuut of vijftien later zoekt Audreys hand de mijne op de armleuning. Ze legt haar vingers in de mijne en houdt ze vast. Wanneer ze me zachtjes knijpt kijk ik opzij en zie dat ze Bernies hand ook vasthoudt. Soms is Audreys vriendschap genoeg. Soms weet ze precies wat ze moet doen.

Haar timing kan echt perfect zijn.

Alles loopt op rolletjes tot de spoel moet worden vervangen.

Bernie ligt weer te slapen. We maken hem wakker.

‘Bernie,’ zegt Audrey zachtjes. Ze schudt hem zachtjes heen en weer.

Wanneer hij wakker wordt, springt hij op uit zijn stoel en roept: ‘De spoel!’ Hij loopt snel naar het gangpad en wanneer ik me omdraai om naar de projectiekamer te kijken, zie ik het.

Er is daar al iemand.

‘Hé, Audrey,’ zeg ik. ‘Moet je kijken.’ We gaan allebei staan en richten onze ogen op het raam. ‘Er is daar iemand in de kamer.’ Het voelt alsof de lucht om ons heen zijn adem inhoudt, tot ik uiteindelijk in beweging kom. Ik draai me om en loop naar het gangpad.

Even weet Audrey niet wat ze moet doen, maar algauw hoor ik haar voetstappen achter me. Ik ren het gangpad op met mijn ogen gefixeerd op de schaduw in de projectiekamer. Die ziet ons, en zijn bewegingen versnellen. Hij rent half in paniek de deur uit wanneer we bijna bij de zaaldeur zijn.

In de foyer kan ik de spanning door de oude popcorn- en tapijtlucht heen ruiken. De geur van iemand die net weg is. Ik ga naar de personeelsuitgang. Audrey loopt vlak achter me.

Wanneer we bij de kamer aankomen zijn Bernies trillende handen het eerste wat ik zie.

De verbijstering druipt van zijn gezicht.

Via zijn lippen naar zijn nek.

‘Bernie?’ vraag ik. ‘Bernie?’

‘Ik schrok me dood,’ zegt hij. ‘Hij liep me bijna omver toen-ie naar buiten stormde.’ Hij gaat zitten. ‘Niks aan de hand, Ed.’ Al snel wijst hij naar een stapel filmspoelen.

‘Wat?’ vraagt Audrey. ‘Wat is er?’

‘Die daar bovenop,’ antwoordt Bernie. ‘Die is niet van mij.’

Hij gaat ernaartoe en pakt hem. Hij bestudeert hem. Er zit een klein etiketje op met vervaagde letters. Het is één woord: ED.

‘Moeten we hem opzetten?’

Ik blijf even stil en antwoord dan met ja.

‘Dan kun je maar beter naar de zaal gaan,’ stelt Bernie voor. ‘Daar kun je het een stuk beter zien.’

Voor ik ga, stel ik een vraag waarvan ik denk dat Bernie hem wel kan beantwoorden.

‘Waarom, Bernie?’ vraag ik. ‘Waarom blijven ze me dit aandoen?’

Maar Bernie lacht alleen maar.

‘Je begrijpt het nog steeds niet, hè Ed?’

‘Wat dan?’

Hij kijkt me aan en neemt de tijd. ‘Ze doen het omdat ze het kunnen.’ De stem klinkt moe maar oprecht. Vastberaden. ‘Het is allemaal al lang geleden uitgedacht. Minstens een jaar.’

‘Hebben ze dat tegen jou gezegd?’

‘Ja.’

‘In die woorden?’

‘Ja.’

We staan daar zeker een paar minuten na te denken tot Bernie ons wegstuurt. ‘Kom,’ zegt hij. ‘Ga maar naar beneden, jongens. Ik heb deze spoel er zo ingelegd.’

Terug in de foyer leun ik tegen de deur, en Audrey zegt iets.

‘Gaat het altijd zo?’

‘Zo ongeveer, ja,’ antwoord ik, en ze schudt alleen haar hoofd. ‘We kunnen beter naar binnen gaan,’ zeg ik en na een paar pogingen kan ik haar overhalen om weer terug de zaal in te gaan. ‘Het is bijna afgelopen,’ zeg ik, en om de een of andere reden ga ik ervan uit dat Audrey denkt dat ik het over de film heb.

Maar ik?

Ik denk niet meer aan films.

Ik denk nergens meer aan.

Alleen maar aan speelkaarten.

Alleen maar aan azen.