Jimmy zijn
Het is alweer even geleden dat ik de salontafel naar het huis van ma heb gebracht. Ik ben al zeker twee weken niet bij haar langs geweest – om haar een beetje te laten afkoelen. Ze had me er goed van langs gegeven de dag dat ik eindelijk met die tafel voor haar deur stond.
Op een zaterdagochtend zoek ik haar op.
‘God o god, kijk eens wie we daar hebben,’ zegt ze met een zuur gezicht wanneer ik binnenkom. ‘Hoe gaat-ie, Ed?’
‘Prima. En met jou?’
‘Werk me het schompes. Zoals altijd.’
Ma werkt op een benzinestation, achter de kassa. Ze doet geen flikker, maar altijd als je vraagt hoe het met haar gaat, beweert ze dat ze zich ‘het schompes’ werkt. Ze is bezig met een soort taart waar ik niks van mag hebben omdat er iemand langskomt die belangrijker is. Waarschijnlijk iemand van de Lions Club of zo.
Ik kom dichterbij om beter te kunnen zien wat het is.
‘Niet aankomen,’ snauwt ze. Hij staat niet eens binnen handbereik.
‘Wat is het?’
‘Kwarktaart.’
‘Wie komt er op bezoek?’
‘De Marshalls.’
Typisch – aso’s van om de hoek – maar ik zeg niks. Lijkt me beter.
‘Hoe is het met de salontafel?’ vraag ik.
Ze lacht bijna duivels en zegt: ‘Goed hoor, ga nog maar eens kijken.’
Ik doe wat ze zegt, loop de woonkamer in en geloof mijn eigen ogen niet. Ze heeft hem verdomme ingeruild!
‘Hé!’ roep ik de keuken in. ‘Dit is niet de tafel die ik heb afgeleverd!’
Ze komt binnen. ‘Klopt. Ik vond die andere toch niet zo mooi.’
Dit is dus echt het toppunt. Ik bedoel. Ik was een uur eerder van mijn werk gegaan om die andere op te halen, en nou is die weer niet goed genoeg voor haar. ‘Wat is er in godsnaam gebeurd?’
‘Ik had Tommy aan de lijn en die zei dat al die pijnboomhouten rotzooi zo gewoontjes was en niet zo duurzaam.’ Ze draait zich tussen twee zinnen door om. ‘En je broer weet waar hij het over heeft, geloof mij maar. Hij heeft zelf een oude cederhouten tafel in de stad gekocht. Afgedongen naar driehonderd en hij kreeg de stoelen er voor de helft van de prijs bij.’
‘Ja, en?’
‘Hij weet dus waar-ie het over heeft. Dat kan ik niet van iedereen zeggen.’
‘Je hebt mij niet gevraagd om hem op te halen?’
‘Waarom zou ik dat in hemelsnaam doen?’
‘Ik moest de laatste toch ook ophalen.’
‘Ja, maar laten we wel wezen, Ed,’ zegt ze. ‘Die bezorgservice van jou is om te huilen.’
De ironie hiervan ontgaat me niet.
‘Alles in orde, ma?’ vraag ik wat later. ‘Ik ga zo even boodschappen doen. Heb je nog iets nodig?’
Ze denkt na.
‘Nou, Leigh komt volgende week langs en ik wil een chocoladehazelnoottaart voor haar en haar gezin bakken. Je mag wat gemalen hazelnoten voor me meenemen.’
‘Prima.’
En nu opzouten, Ed, denk ik terwijl ik naar buiten loop. Dat dacht ze, ik weet het zeker.
Ik vind het fijn om Jimmy te zijn.
‘Weet je nog hoe je me altijd voorlas, Jimmy?’
‘Dat weet ik nog,’ antwoord ik.
Het moge duidelijk zijn dat ik weer bij Milla thuis ben, ’s avonds.
Ze strekt haar hand uit en grijpt me vast bij mijn arm. ‘Zou je een boek kunnen pakken en me een paar bladzijdes voorlezen? Ik vind het zo fijn om je stem te horen.’
‘Welk boek?’ vraag ik zodra ik bij de boekenkast ben aangekomen.
‘Mijn lievelings,’ antwoordt ze.
Shit… Ik rommel wat door de boeken die in mijn ogen overeind blijven. Wat is haar lievelingsboek?
Maar het doet er niet toe.
Elk boek dat ik uitkies zal haar lievelingsboek zijn.
‘Woeste Hoogten?’ stel ik voor.
‘Hoe wist je dat?’
‘Een gevoel,’ zeg ik en begin te lezen.
Na een paar bladzijden valt ze in slaap in de woonkamer, ik maak haar wakker en help haar haar bed in.
‘Welterusten, Jimmy.’
‘Welterusten, Milla.’
Wanneer ik terug naar huis loop, ontvouwt zich iets in mijn gedachten. Het is een papiertje dat als boekenlegger in het boek zat. Het was gewoon een stukje kladpapier, helemaal vergeeld en oud. De datum erop was 05-01-’41 en er stond een klein stukje op geschreven in een typisch slordig mannenhandschrift. Een beetje als mijn eigen handschrift.
Er stond:
Bij mijn volgende bezoek haalt ze haar oude fotoalbums tevoorschijn en we bladeren ze door. Ze wijst continu op een man die haar vasthoudt of haar kust of gewoon in zijn eentje ergens staat.
‘Je was altijd zo knap,’ zegt ze tegen me. Ze raakt Jimmy’s gezicht zelfs aan op de foto’s en ik zie wat het betekent om van iemand te houden zoals Milla van die man hield. Haar vingertoppen zijn een en al liefde. Wanneer ze praat, is haar stem een en al liefde. ‘Je bent inmiddels aardig veranderd, maar je ziet er nog steeds goed uit. Jij was altijd al de knapste jongen van de stad. Dat zeiden alle meisjes. Zelfs mijn moeder zei altijd tegen me hoe geweldig je was, zo liefhebbend en sterk, en dat ik lief voor je moest zijn en je goed moest behandelen.’ Nu kijkt ze me aan, bijna in paniek. ‘Ik ben toch lief voor je geweest, Jimmy? Ik heb je toch goed behandeld?’
Ik smelt.
Ik smelt en kijk in haar oude maar beeldschone ogen. ‘Je bent lief voor me geweest, Milla. Je hebt me goed behandeld. Jij was de beste vrouw die ik me ooit had kunnen…’
En op dat moment stort ze in en huilt in mijn mouw. Ze huilt en huilt en lacht. Ze rilt van wanhoop en geluk, en mijn arm wordt helemaal nat van haar warme tranen.
Na een tijdje biedt ze me chocoladetaart aan. Het is de taart die ik een paar dagen geleden voor haar heb meegebracht.
‘Ik weet niet meer van wie ik deze heb gekregen,’ zegt ze tegen me. ‘Maar hij is erg lekker. Wil je misschien een stukje, Jimmy?’
‘Dat lijkt me heerlijk,’ zeg ik.
Hij is inmiddels wat ouder en een beetje taai, de chocoladetaart.
Maar de smaak is perfect.
Een paar avonden later zitten we allemaal op de veranda van het krot te kaarten. Ik speel goed tot er een plotselinge stilte over het spel valt. Dan volgt er een geluid, dat van binnen komt.
‘De telefoon,’ zegt Audrey.
Ik voel dat er iets niet klopt. Er bekruipt me een angstig voorgevoel.
‘Ga je nog opnemen of hoe zit dat?’ vraagt Marv.
Ik sta op en stap met angst en beven over de Portier heen.
Ik neem op.
Stil. Helemaal stil.
‘Hallo?’
Nog een keer.
‘Hallo?’
De stem probeert mijn diepste wezen te vinden. Hij vindt het en zegt drie woorden.
‘Alles goed, Jimmy?’
Er breekt iets in me.
‘Wat?’ vraag ik. ‘Wat zei je daar?’
‘Je hebt me wel gehoord.’
De telefoon wordt opgehangen en ik ben alleen.
Ik strompel terug naar de veranda.
‘Jij hebt verloren,’ deelt Marv mee, maar ik hoor hem nauwelijks. Dat hele kaartspel kan me gestolen worden.
‘Je ziet er niet uit,’ zegt Ritchie tegen me. ‘Ga zitten, man.’
Ik volg zijn advies op en schuif weer aan.
Audrey kijkt me aan en vraagt me, met alleen de blik in haar ogen, of het gaat. Ik antwoord ja, en als ze later nog even blijft hangen vertel ik haar bijna alles over Milla en Jimmy. Ik sta op het punt haar te vragen wat zij van het hele verhaal vindt, maar ik weet het antwoord al. Haar mening kan er niets aan veranderen, dus ik kan net zo goed onder ogen zien dat ik moet volhouden. Ik heb Milla het gezelschap gegeven waar ze zo’n behoefte aan had, maar nu is het tijd om of naar het volgende adres te gaan of terug te keren naar Edgar Street. Ik kan nog steeds bij haar op bezoek gaan, uiteraard, maar nu is het tijd.
Tijd voor een volgende stap.
Die avond ga ik wandelen met de Portier, laat. We gaan naar het kerkhof, waar we mijn vader opzoeken en langs de rest van de graven wandelen.
Er schijnt een zaklamp op ons.
Beveiliging.
‘Weet je wel hoe laat het is?’ vraagt de man. Hij is groot en besnord.
‘Geen idee,’ antwoord ik.
‘Elf over twaalf. Het kerkhof is gesloten, makker.’
Ik loop bijna weg, maar deze avond lukt dat me niet. Ik doe mijn mond open en zeg: ‘Ik vroeg me af, meneer… Ik ben op zoek naar een graf.’
Hij kijkt me aan, in dubio. Moet hij me helpen of niet? Hij gaat voor ja.
‘Welke naam?’
‘Johnson.’
Hij schudt zijn hoofd en lacht, met een zweempje kritiek erin. ‘Heb je enig idee hoeveel Johnsons er liggen hiero?’
‘Nee.’
‘Heel wat.’ Hij snuift, alsof zijn snor kriebelt. Die is rood. Hij heeft rood haar.
‘Maar kunnen we misschien toch even kijken?’
‘Wat voor soort hond is dat?’
‘Een kruising van een rottweiler en een herder.’
‘Hij stinkt verdomme een uur in de wind, man. Was je hem niet of zo?’
‘Tuurlijk wel.’
‘Jezus.’ Hij wendt zich af, en trekt een grimas. ‘Dat is gewoon duivels.’
‘Het graf?’ vraag ik.
Zijn geheugen komt weer terug. ‘O ja. Ach welja, we kunnen het proberen. Enig idee wanneer die ouwe knakker is doodgegaan?’
‘Een beetje respect graag.’
Hij stopt. ‘Zeg.’ Hij is een beetje geïrriteerd. ‘Wil je nog dat ik je help of niet?’
‘Oké. Sorry.’
‘Deze kant op.’
We lopen bijna het halve kerkhof over en vinden een paar Johnsons, maar niet degene die ik zoek.
‘Jij bent nogal een irritante pietlut, hè?’ zegt de beveiligingsagent op een gegeven moment. ‘Is deze soms niet goed genoeg?’
‘Dit is Gertrude Johnson.’
‘Wie zocht je ook alweer?’
‘Jimmy.’ Maar dit keer voeg ik er nog iets aan toe. ‘Zijn vrouw heet Milla.’
Hij blijft met een schok stilstaan, kijkt me aan en zegt: ‘Milla? Shit, volgens mij ken ik die. Ik weet die naam nog omdat ze op de steen genoemd wordt.’ Nu loopt hij te mompelen terwijl we snel naar de andere kant van het kerkhof wandelen. ‘Milla, Milla…’
Het licht van zijn zaklamp valt op een steen, en daar staat het.
JAMES JOHNSON
1917-1942
GESTORVEN VOOR ZIJN VADERLAND
GELIEFDE VAN MILLA JOHNSON
Zeker tien minuten lang blijven we daar staan met de zaklamp gericht op het graf. Al die tijd probeer ik te bedenken waar en hoe hij precies is gestorven en, belangrijker nog, realiseer ik me dat die arme lieve Milla al zestig jaar zonder hem is.
Dat is aan haar te zien.
Er is nooit een andere man in haar leven geweest. Niet op de manier waarop Jimmy in haar leven was.
Ze heeft zestig jaar gewacht tot Jimmy terug zou komen.
En nu is hij er.