Het voordeel van liegen

Image

Het is dinsdagavond en we zitten bij mij thuis te kaarten. Ritchie zit te zeuren dat zijn sleutelbeen pijn doet van de Beukwedstrijd, Audrey heeft het naar haar zin en Marv is aan het winnen. Hij is niet te harden, zoals altijd.

Ik ben naar Glory Road geweest, en heb nummer 114 gezien. Daar woont een Polynesisch gezin met een vader die nog groter is dan de man van Edgar Street. Hij werkt in de bouw en behandelt zijn vrouw als een prinses en zijn kinderen als halfgodjes. Wanneer hij thuiskomt uit zijn werk, tilt hij ze op en gooit ze in de lucht. Ze lachen en kijken altijd uit naar zijn komst.

Glory Road loopt ver door en ligt afgelegen. De huizen zijn allemaal behoorlijk oud. En allemaal van asbestcement.

Ik heb nog geen idee wat ik daar moet doen, maar heb inmiddels genoeg zelfvertrouwen. Het zal vanzelf wel duidelijk worden.

‘Goh, heb ik toch weer gewonnen,’ zegt Marv handenwrijvend. Hij is in vorm, compleet met sigaar in zijn mondhoek.

‘Ik haat je, Marv,’ zegt Ritchie. Hij vat even samen wat we op dit soort momenten allemaal denken.

Marv organiseert snel een kerstdiner.

‘Wie is er dit jaar aan de beurt?’ vraagt hij, al weet iedereen dat hij dat is en er gewoon onderuit probeert te komen. Het is Marv nog nooit gelukt om een kerstdiner te bereiden. Niet omdat-ie het niet kan. Hij is gewoon te gierig. Hij zou nog liever doodgaan dan voor een kalkoen betalen. Dat ontbijt op de dag van de Beukwedstrijd was echt een uitzondering.

‘Jij.’ Ritchie wijst naar Marv. ‘Het is jóúw beurt, Marv.’

‘Weet je dat wel zeker?’

‘Ja,’ zegt Ritchie meelevend. ‘Heel zeker.’

‘Maar weet je, mijn ouders zijn dan thuis en mijn zus en…’

‘Vette pech, Marv, we zijn gek op je ouders.’ Ritchie is in vorm. We weten allemaal dat het hem geen zak uitmaakt waar we eten. Hij vindt het gewoon leuk om Marv te klieren. ‘En op je zus trouwens ook. Die is zo heet als peper, man. Ze is helemaal gek.’

‘Peper?’ vraagt Audrey. ‘Helemaal gek?’

Ritchie slaat met zijn vuist op tafel. ‘Wat ik je brom, dametje.’

We moeten alle drie lachen terwijl Marv zenuwachtig zit te frunniken.

‘Niet dat je het geld niet hebt,’ zeg ik. ‘Dertigduizend was het toch?’

‘Ik heb net de veertig bereikt,’ antwoordt hij. Dit brengt een discussie op gang over wat Marv met zoveel geld moet. Hij zegt ons dat dat zijn zaken zijn en we denken er verder niet meer over na. Ik geloof dat we nergens echt veel over nadenken.

Na een paar minuten zwicht ik.

‘Dan houden we het hier wel, ‘ zeg ik. Ik kijk naar Marv. ‘Maar dan moet je wel lief zijn voor de Portier, hè.’

Marv is niet al te blij, maar stemt in.

Ik doe er nog een schepje bovenop.

‘Oké, Marv,’ zeg ik. ‘Ik heb een idee – we houden het kerstpotje bij mij, op één voorwaarde.’

‘En dat is?’

‘Dat je een cadeautje voor de Portier meeneemt.’ Ik wrijf het hem lekker in. Bij Marv moet je het grondig aanpakken, en ik moet zeggen dat dit nog beter uitpakt dan ik had gehoopt. Ik ben helemaal verguld met mezelf. ‘Doe maar een lekker sappig biefstukje en’ – nu wordt het pas echt leuk – ‘je moet hem ook een dikke kerstzoen geven.’

Ritchie knipt met zijn vingers. ‘Geniaal plan, Ed. Perfect.’

Marv is met stomheid geslagen.

Woedend.

‘Dat is toch niet normaal,’ zegt hij, maar het blijft beter dan betalen voor een kalkoen en de moeite doen om te koken. Uiteindelijk neemt hij een besluit. ‘Goed dan, ik doe het.’ Nu wijst hij naar mij. ‘Maar jij bent echt een zieke geest, Ed.’

‘Bedankt, Marv, dat is aardig van je,’ en voor het eerst in jaren merk ik dat ik zin heb in kerst.

Afhankelijk van mijn taxidiensten blijf ik bij Glory Road langsgaan, en hoewel het duidelijk is dat het gezin hard moet werken om de eindjes aan elkaar te knopen, heb ik nog steeds niet door wat ik moet doen. Op een avond, wanneer ik weer in de bosjes sta, komt de vader naar me toegelopen. Het is nogal een grote kerel en hij zou me zo met één hand kunnen wurgen. Hij ziet er niet al te blij uit.

‘Hé,’ roept hij. ‘Jij daar. Ik heb jou wel vaker gezien.’ Hij loopt snel op me af. ‘Kom die bosjes maar eens heel snel uit.’ Zijn stem klinkt niet hard. Meer alsof die in de meeste gevallen zacht en vriendelijk klinkt. Het is meer zijn formaat dat me zorgen baart.

Maak je geen zorgen, kalmeer ik mezelf. Je moet hier zijn. Daar zul je wat voor over moeten hebben.

Ik kom de bosjes uit en treed de man tegemoet, terwijl de zon achter het huis ondergaat. Hij heeft een gladde donkere huid, zwart krullend haar en ogen die dreigend naar me kijken.

‘Zit jij mijn kinderen te bespieden, jongen?’

‘Nee, meneer.’ Ik houd mijn hoofd opgeheven. Ik moet trots en eerlijk overkomen.

Wacht eens even, bedenk ik. Maar ik ben eerlijk. Nou ja, soort van.

‘Nou, waarom zit je hier dan?’

Ik lieg en hoop.

‘Ik heb hier vroeger gewoond,’ zeg ik. Shit. Goed bedacht, Ed. Ik ben er zelf van onder de indruk. ‘Jaren geleden – voordat we dichter naar het centrum gingen. Ik vind het fijn om hier af en toe te komen en naar het huis te kijken.’ En alstublieft, smeek ik, laat deze mensen hier niet al heel lang wonen. ‘Mijn vader is onlangs overleden en wanneer ik hier ben, denk ik aan hem. Ik moet altijd aan hem denken wanneer ik u met uw kinderen bezig zie, de manier waarop u hen de lucht in gooit en over uw schouder…’

De man wordt een klein beetje rustiger.

Dank u, God.

Hij komt wat dichterbij terwijl de zon achter hem zich op haar handen en knieën laat neervallen.

‘Ach ja, het is een huis van niks’ – hij gebaart met zijn hand – ‘maar meer dan dit kunnen we ons op dit moment niet veroorloven.’

‘Ik vind het er best aardig uitzien,’ zeg ik.

We praten nog even door en dan stelt de man me een verrassende vraag. Hij doet een stap naar achteren, denkt even na en zegt dan: ‘Zeg, zou je het misschien leuk vinden om even binnen te kijken? We gaan zo eten, je bent van harte welkom.’

Mijn eerste reactie is om nee te zeggen, maar ik doe het niet. Het is veel moeilijker om wel naar binnen te gaan.

Ik loop achter de man aan, zijn veranda op en het huis in. Voor we naar binnen gaan zegt hij: ‘Ik heet Lua. Lua Tatupu.’

‘Ed Kennedy,’ antwoord ik, en we geven elkaar een hand. Lua verbrijzelt zowat elk botje van mijn rechterhand.

‘Marie?’ roept hij wanneer we binnen zijn. ‘Kinderen?’ Hij draait zich naar mij toe. ‘Is alles zoals je het je herinnerde?’

‘Pardon?’ Dan weet ik weer wat hij bedoelt. ‘O. Ja, helemaal.’

De kinderen komen op ons af gestormd en beginnen over ons heen te klauteren. Lua stelt me aan hen en zijn vrouw voor. De maaltijd bestaat uit aardappelpuree met knakworst.

We eten en Lua vertelt moppen en de kinderen lachen aan één stuk door, ook al hebben ze diezelfde grappen al duizend keer gehoord, als ik Marie mag geloven. Marie heeft kraaienpootjes om haar ogen en ziet er uitgeput uit door het leven en de kinderen en elke avond het eten op tafel zetten. Ze heeft een wat lichtere huid dan Lua en donkerbruin golvend haar. Ooit was ze mooi – nog mooier dan nu. Ze werkt in een supermarkt.

Er zijn vijf kinderen. Ze hebben allemaal moeite om met hun mond dicht te eten, maar als ze lachen zijn ze onweerstaanbaar. Je kunt wel zien waarom Lua hen op die manier behandelt en zoveel van ze houdt.

‘Mag ik op Eds rug, pap?’ vraagt een van de meisjes.

Ik knik naar hem en Lua zegt: ‘Natuurlijk schat, maar er moet nog één woordje in die zin.’ Het doet me denken aan de broer van pastoor O’Reilly, Tony.

Het meisje slaat met haar hand op haar voorhoofd, glimlacht en zegt: ‘Mag ik alsjeblieft op Eds rug?’

‘Tuurlijk, lieverd,’ zegt Lua, en ik laat haar op me klimmen.

Ik ben dertien keer beklommen tegen de tijd dat Marie me komt redden uit de handen van het jongste jongetje.

‘Jessie, ik denk dat Ed nu wel een beetje op is, oké?’

‘O-kéééé.’ Jessie geeft het op, en ik laat me achterover op de bank vallen.

Jessie is een jaar of zes en terwijl ik daar zit fluistert hij wat in mijn oor.

Het is het antwoord.

Hij zegt: ‘Mijn vader gaat binnenkort onze kerstverlichting ophangen – daar moet je een keertje naar komen kijken. Die lichtjes zijn zo mooi…’

‘Beloofd,’ zeg ik. ‘Ik kom.’

Ik kijk nog één keer goed rond in het huis, waarmee ik mezelf er bijna van overtuig dat ik hier vroeger gewoond heb. Ik schud zelfs nog een aantal mooie herinneringen uit mijn mouw over mijn vader binnen deze muren.

Lua slaapt wanneer ik wegga, dus Marie laat me uit.

‘Bedankt,’ zeg ik. ‘Voor alles.’

Ze kijkt me alleen maar aan met haar warme, oprechte ogen en zegt: ‘Graag gedaan, Ed. Kom gauw nog eens terug.’

‘Zal ik doen,’ zeg ik. Dit keer lieg ik niet.

In het weekend ga ik er overdag langs. De kerstlichtjes hangen en zijn heel oud en vaal. Sommige lampjes ontbreken. Het zijn ouderwetse lichtjes. Niet van die knipperende. Gewoon grote peertjes in verschillende kleuren, die boven de veranda zijn opgehangen.

Ik kom later wel terug, denk ik. Om nog even te kijken.

En ja hoor, die avond, wanneer de lichtjes aan zijn, zie ik dat nog maar de helft van de lampjes die er hangen het ook daadwerkelijk doet. Dat komt op welgeteld vier brandende peertjes neer. Vier peertjes om het huis van de familie Tatupu dit jaar mee op te vrolijken. Het is niks wereldschokkends, maar waarschijnlijk klopt het wel – dat grote dingen vaak gewoon kleine dingen zijn die worden opgemerkt.

Zodra ik de tijd heb kom ik terug, overdag, wanneer iedereen op school en op zijn werk is.

Er moet wat aan die lampjes worden gedaan.

Ik ga naar de supermarkt en koop een stel gloednieuwe lampjes, precies dezelfde als die er nu hangen. Mooie grote peertjes, rood en blauw en geel en groen. Het is een warme woensdag en gek genoeg komt niemand van de buren vragen wat ik aan het doen ben wanneer ik boven op een grote omgekeerde pot op de veranda van de Tatupu’s ga staan. Ik demonteer de oorspronkelijke lampjes, door de spijkers om te buigen waaraan het snoer is opgehangen. Wanneer ik alles eraf heb gehaald, zie ik pas dat de stekker binnen in het stopcontact zit (dat had ik kunnen weten). Dus kan ik het niet helemaal afmaken. In plaats daarvan hang ik de oude lichtjes weer terug en leg de nieuwe bij de voordeur.

Ik laat geen briefje achter.

Mijn taak zit erop.

Eerst wilde ik nog Vrolijk Kerstfeest op de doos schrijven, maar ik besluit het niet te doen.

Dit gaat niet om woorden.

Dit gaat om brandende lichtjes en om kleine dingen die groots zijn.