God zegene de man met de baard, de ontbrekende tanden en de armoede

Image

Ritchie slaat het café en het bookmakerskantoor de volgende dag over en gaat zowaar op banenjacht. En ook ik heb veel nagedacht over wat we de vorige avond allemaal bij de rivier hebben besproken.

Ik rijd mensen rond, die me vertellen wat ik moet doen en waar ik heen moet. Ik kijk naar ze. Maak een praatje met ze. Lekker weer vandaag. Het weer is altijd wel iets.

Loop ik te zeuren?

Te klagen?

Nee.

Ik heb er zelf voor gekozen om dit te doen.

Maar is dit ook wat je wilt? vraag ik.

Een paar kilometer lang lieg ik mezelf voor dat dat inderdaad zo is. Ik probeer mezelf ervan te overtuigen dat dit precies is wat ik wil met mijn leven, maar ik weet dat dat niet zo is. Ik weet dat rondrijden in een taxi en een krotwoning huren niet het definitieve antwoord van mijn leven kunnen zijn. Dat kan niet.

Het voelt alsof ik zojuist even ben gaan zitten en zei: ‘Goed, dit is dus Ed Kennedy.’

Het voelt alsof ik mezelf op een gegeven moment heb voorgesteld.

Aan mezelf.

En dit ben ik dus.

‘Zeg, gaan we wel de goede kant op?’ vraagt mijn dikke klant in pak vanaf de achterbank.

Ik kijk in de spiegel en zeg: ‘Weet ik niet.’

De daaropvolgende dagen zijn rustig. Op een avond zitten we te kaarten en realiseer ik me dat ik aan Marv moet beginnen.

Ik kijk naar hem vanuit mijn ooghoek, en ben benieuwd. Wat moet ik in vredesnaam met Marv? Hij werkt. Hij heeft geld. Goed, hij heeft de meest rampzalige auto die er bestaat, maar hij lijkt er best tevreden mee, als je bedenkt dat hij geen cent van al dat geld gebruikt om er een nieuwe mee te kopen.

Wat zou Marv nou willen?

Wat zou hij nodig kunnen hebben?

Bij elke andere boodschap wachtte ik steeds maar af tot de oplossing zich zou aandienen.

Bij Marv weet ik het even niet. Bij hem krijg ik een ander gevoel. Het komt dichterbij en blijft ergens hangen. Ik lijk er de hele dag langs te lopen zonder dat het me ooit opvalt. Ik moet het elke dag zien, maar er is een groot verschil tussen zien en herkennen.

Op de een of andere manier heeft Marv me nodig.

Ik weet niet wat ik moet doen.

De vierentwintig uur daarop blijf ik hangen in deze staat van totale besluiteloosheid. Oud en Nieuw is alweer voorbij. Het vuurwerk heeft in de grote stad door de lucht geknald. Dronken provincialen hebben mijn taxi opgeluisterd, terwijl ze het uitschreeuwden van plezier, met als onvermijdelijk eindpunt de lakens in hun bed, die doordrenkt zijn van een bierlucht en het beroerde vooruitzicht op de dag van morgen.

Dit keer was iedereen bij Ritchie en rond middernacht ging ik er even langs. Zijn ouders gaven een feestje. Ik gaf Marv, Ritchie en Simon een hand. Ik gaf Audrey een kus op haar wang en vroeg hoe ze het voor elkaar had gekregen om vrij te krijgen. Gewoon geluk, zo bleek.

Daarna ging ik weer aan het werk en in de vroege uurtjes keerde ik weer terug naar de Portier. Daar zit ik nu. We drinken samen een drankje om het nieuwe jaar in te luiden en ik zeg: ‘Op jou, meneer Portier. En dat je nog een jaar mag leven.’ Hij drinkt het op, loopt naar de deur en gaat liggen.

Ik houd het deze Oud en Nieuw heel rustig. Ik ben dit jaar geloof ik niet echt in een feeststemming. Gedeeltelijk komt dat doordat ik aan mijn vader moet denken, aangezien die er niet meer is om dit soort dagen en avondjes te vieren. Kerstmis. Oud en Nieuw. Niet datie ooit nuchter genoeg was om het echt goed mee te krijgen, maar toch doet het me wat.

Ik haal de handdoeken uit de badkamer, en ook de smoezelige theedoek uit de keuken. Dat was een van de rare trekjes, of het bijgeloof, van mijn vader. Hang nooit iets te drogen op als de zon in het nieuwe jaar opkomt. Een enorme nalatenschap, ik weet het, maar toch beter dan niks.

De andere oorzaak van mijn stemming is de gedachte aan Marv en wat ik met hem aan moet.

Ik probeer van alles terug te halen – wat hij de laatste tijd allemaal gezegd heeft en gedaan.

Ik denk aan de Beukwedstrijd en aan zijn volstrekt kansloze auto. En aan het feit dat hij liever de Portier kuste dan in de buidel te moeten tasten voor het potje kaarten met kerst bij hem thuis.

Veertig mille op de bank, maar als het op geld aankomt geeft hij nooit thuis.

Nooit, denk ik, en de vraag dient zich een paar avonden later aan terwijl ik een oude film zit te kijken.

Wat moet Marv met veertigduizend dollar?

Ja.

Dat is het.

Het geld.

Wat moet Marv met al dat geld?

Dat is de boodschap.

Ik denk terug aan wat Daryl en Keith tegen me zeiden over Ritchie. Dat ik toch moest weten wat me te doen stond omdat hij een van mijn beste vrienden was. Hierdoor is het verleidelijk te denken dat ik ook zou moeten weten wat Marv met al dat geld moet. Misschien ligt het antwoord wel vlak voor mijn neus, denk ik, maar ik kan niet zo een-twee-drie iets bedenken, en ik begrijp dat ik bij Marv alles wat ik van hem weet moet inzetten om de boodschap uit hém te krijgen.

Ik ken de boodschap dan misschien wel niet, maar ik ken Marv en de opties die ik heb om erachter te komen.

Ik zit op mijn veranda met de Portier en de ondergaande zon. Ik overweeg drie tactieken.

Tactiek 1: ruziemaken.

Dit is zo gepiept door het onderwerp van zijn auto aan te snijden en het feit dat hij pertinent weigert een nieuwe te kopen.

Het gevaar hierbij is dat Marv zo verhit zou kunnen raken dat hij de kamer uitstormt en ik nog niks te weten kom. Dat zou in één woord rampzalig zijn.

Het voordeel van deze optie is, om te beginnen, dat het misschien wel vermakelijk is, en dat er hij misschien uiteindelijk zelfs een nieuwe auto door koopt.

Tactiek 2: hem zo dronken voeren dat hij de boodschap er vanzelf uitgooit zonder er ook maar over na te denken.

Gevaren: als ik Marv in benevelde toestand wil brengen, zal ik zelf waarschijnlijk mee moeten doen. En in die staat zal ik onmogelijk kunnen begrijpen, laat staan onthouden, wat me te doen staat.

Voordelen: er komt geen daadwerkelijke ontfutseling van de boodschap aan te pas. Ik zou alleen maar hoeven hopen dat hij er zelf mee komt. Zeer onwaarschijnlijk, dat weet ik, maar misschien wel het proberen waard.

Tactiek 3: het hem recht voor zijn raap vragen.

Dit is de meest riskante optie omdat het ertoe kan leiden dat Marv zo koppig als een ezel wordt (en inmiddels weten we dat-ie dat kan zijn), en me helemaal niks meer wil vertellen. Als Marv zich ongemakkelijk gaat voelen bij mijn plotselinge bezorgdheid (want laten we wel wezen – normaal gesproken gedraag ik me alsof hij me geen zak interesseert), zijn alle hoop en mogelijkheden waarschijnlijk vervlogen.

De voordelen zijn dat het eerlijk is, recht door zee en redelijk makkelijk uitvoerbaar. Het werkt of het werkt niet, en dat hangt voor een groot deel af van de timing.

Welke tactiek zal ik als eerste toepassen?

Dat is een moeilijke vraag, en pas nadat ik er een aantal keer goed over heb nagedacht, weet ik het juiste antwoord.

Het ondenkbare gebeurt.

Een vierde pad strekt zich voor me uit en nestelt zich in mijn hand.

Waar?

De supermarkt.

Wanneer?

Donderdagavond.

Hoe?

Zo.

Ik ga naar binnen en doe voor de komende twee weken boodschappen. Ik loop weer naar buiten terwijl ik mijn best doe om mijn tassen goed vast te blijven houden. Ze snijden al in mijn handen terwijl ik de deur uitloop, dus zet ik ze even neer voor een essentiële positiewijziging.

Ik sta oog in oog met een oude dakloze man en zijn baard, zijn ontbrekende tanden en zijn armoede.

Hij kijkt verdrietig.

Hij vraagt me schuchter of ik misschien wat kleingeld heb. De nederigheid druipt van zijn lippen.

Zodra hij zijn vraag gesteld heeft, richt hij zijn ogen vol schaamte op de grond. Hij heeft me al te pakken maar heeft het niet door, totdat hij me in mijn jas naar mijn portemonnee ziet zoeken.

Precies op dat moment, terwijl mijn vingers tasten naar het geld, weet ik ineens het antwoord. Het valt gewoon neer aan mijn voeten en staart me aan.

Natuurlijk!

Een stemmetje vanbinnen begint harder te praten en geeft het antwoord in de vorm van een kant-en-klaar, perfect idee. Ik spreek het zelfs hardop uit om het te kunnen geloven. Om het te kunnen onthouden.

‘Vraag hem om geld.’ Ik zeg de woorden zo zachtjes dat mijn eigen oren ze amper kunnen verstaan en stop ze terug in mijn hoofd.

‘Pardon?’ vraagt de man, met dezelfde zachte, nederige stem.

‘Vraag hem om geld,’ zeg ik weer, maar dit keer een stuk harder. Ik kan me niet inhouden.

Een beetje verward zegt de oude man: ‘Het spijt me, meneer.’ Zijn gezicht gaat hangen. ‘Het spijt me dat ik u om kleingeld vraag.’

Ik heb een briefje van vijf uit mijn zak gehaald, en geef het hem.

Hij houdt het vast alsof het iets heiligs is. Hij krijgt waarschijnlijk zelden biljetten. ‘God zij met u.’ Hij staat helemaal gebiologeerd naar het geld te kijken terwijl ik mijn tassen weer oppak.

‘Nee,’ antwoord ik. ‘God zij met ú.’ En ik ga op weg naar huis.

De tassen snijden in mijn handen, maar dat maakt me niet uit. Nee, dat maakt me echt helemaal niet uit.