Instorting
Ik rijd in mijn taxi en denk: Het moet toch beter worden dan dit – mijn eerste boodschap, en dan is het een godvergeten verkrachtingszaak. Alsof het allemaal nog niet erg genoeg is, is de kerel die ik te grazen moet nemen ook nog eens een boom van kerel. Een kleerkast van heb ik jou daar.
Ik vertel het aan niemand. Niet aan mijn vrienden. Niet aan de politie. Er moet iets veel radicalers gebeuren. Helaas ben ik degene die is uitverkoren om de klus te klaren.
Audrey vraagt ernaar tijdens onze lunch in de stad, maar ik zeg haar dat ze het niet wil weten.
Ze kijkt me aan met die bezorgde blik waar ik zo gek op ben en zegt: ‘Als je maar voorzichtig doet, Ed, oké?’
Ik zeg ‘oké’ en dan zitten we weer in onze taxi.
De hele dag zit ik eraan te denken. Ik zie ook op tegen de andere twee adressen, hoewel iets in me zegt dat die niet erger kunnen zijn dan het eerste.
Ik ga er iedere nacht naartoe terwijl de maan langzaamaan zijn cyclus afmaakt. Soms gebeurt het niet. Soms komt hij thuis en is er geen geweld. Op die avonden hangt er een geladen stilte op straat. Die is bang en verstopt zich terwijl ik afwacht of er iets gebeurt.
Op een middag doet zich een zenuwslopend moment voor tijdens het boodschappen doen. Ik loop langs de rekken met hondenvoer als er een vrouw langs me loopt met een klein meisje in haar winkelwagentje.
‘Angelina,’ zegt ze. ‘Niet aankomen.’
De stem is zacht maar onmiskenbaar. Het is de stem die ’s nachts om hulp schreeuwt wanneer ze op het bed wordt gesmeten en door een zatlap met het libido van de Kilimanjaro verkracht wordt. Het is de stem van de vrouw die zachtjes zit te huilen op de veranda, in de stille, onverschillige nacht.
Eén seconde lang kruist de blik van het meisje de mijne.
Ze is blond met groene ogen en beeldschoon. De moeder ziet er hetzelfde uit, maar haar gezicht is door vermoeidheid getekend.
Ik loop een poosje achter hen aan, en één moment, wanneer de moeder op haar hurken voor de pakjes soep zit, zie ik dat ze in stilte instort. Ze zit op haar hurken en wil het liefst neervallen op haar knieën maar staat het zichzelf niet toe.
Als ze weer gaat staan, ben ik bij haar.
Ik ben bij haar terwijl we elkaar aanstaren en ik zeg: ‘Gaat het?’
Ze knikt en liegt.
‘Ja, het gaat.’
Ik moet snel in actie komen.