De familie Rose

Images

Nu moet ik de Roses afhandelen, en zoals ik al zei, heb ik niet het idee dat ze het in de buitenwereld ooit voor hun kiezen hebben gekregen. Het lijkt erop dat hun nooit gevraagd is hoe ze zouden reageren als er iemand van buiten kwam en hun gevechten met vreemde vuisten zou onderbreken.

Ik heb hun adres.

Ik heb hun telefoonnummer, en ik ben er klaar voor.

Aan het begin van de week erop draai ik weer een hoop dagdiensten en ik ga er iedere avond heen. Elke keer doen ze niets anders dan ruziemaken. Ze gaan niet met elkaar op de vuist, dus ga ik teleurgesteld naar huis. Op de weg terug zoek ik de dichtstbijzijnde telefooncel in de buurt van hun huis en vind er een, een paar straten verderop.

De volgende twee avonden moet ik werken, en ik bedenk dat dat maar beter is ook. Ze hebben nog maar net een grote knokpartij achter de rug, en ze moeten zich waarschijnlijk weer een paar dagen voorbereiden op de volgende. Het enige wat ertoe doet, is dat Gavin het huis weer uitkomt. Mijn taak is geen aangename.

Op zondagavond is het zover.

Ik zit er al bijna twee uur wanneer het huis op zijn grondvesten begint te schudden en Gavin weer naar buiten stormt.

Hij rent weer naar dezelfde plek en gaat in de goot zitten.

En weer ga ik naar hem toe.

Mijn schaduw schampt hem alleen wanneer hij zegt: ‘Jíj weer,’ maar hij gunt me verder geen blik waardig.

Mijn handen reiken naar beneden en grijpen hem in zijn kraag.

Ik voel me alsof ik buiten mezelf sta.

Ik kijk toe hoe ik Gavin Rose de bosjes in sleur en hem het gras in sla, de modder, en de gevallen boomtakken.

Mijn vuisten kletteren op zijn gezicht en ik beuk een gat in zijn maag.

De jongen huilt en smeekt. Zijn stem slaat over.

‘Maak me niet dood, maak me niet dood…’

Ik zie zijn blik en zorg ervoor dat die niet de mijne kruist. Ik plant mijn vuist op zijn neus om elk beeld dat hij gehad zou kunnen hebben weg te vagen. Hij heeft pijn, maar ik blijf doorgaan. Ik moet er zeker van zijn dat hij niet meer kan bewegen tegen de tijd dat ik klaar met hem ben.

Ik kan zijn angst ruiken.

Uit al zijn poriën.

De lucht komt omhoog en duwt zichzelf mijn neus in.

Ik besef dat dit allemaal helemaal verkeerd kan uitpakken, maar het voelt als mijn enige optie.

Nu moet ik denk ik even uitleggen dat ik, voor ik Edgar Street moest afhandelen, nog nooit een vlieg kwaad had gedaan. Het voelt niet goed, met name bij een klein jochie dat hoe dan ook niet tegen me is opgewassen. En toch mag ik me daar niet door laten weerhouden. Ik ben bezeten terwijl ik Gavin op zijn lichaam en gezicht blijf slaan. Het is donker, er waait een steeds sterker wordende wind door de bosjes.

Niemand kan hem helpen.

Alleen ik.

En hoe doe ik dat?

Ik geef hem een laatste trap om ervoor te zorgen dat hij zich de komende vijf tot tien minuten niet beweegt.

Ik kom van hem af, zwaar ademhalend.

Gavin Rose gaat helemaal nergens heen.

Er zit bloed op mijn handen wanneer ik snel van het bosje naar de straat loop. Ik kan de tv in huize Rose horen terwijl ik erlangs ren.

Wanneer ik de hoek om ga en de telefooncel zie, loop ik tegen een groot probleem aan. Hij is bezet.

‘Ja nou, het kan me niet schelen wat zíj allemaal zegt,’ kwekt een heel dik pubermeisje met een navelpiercing in de cel. ‘Dat heeft toch niks met mij te maken…’

Ik kan er niks aan doen.

Ik denk: Opzouten, stomme trut.

Maar ze wordt alleen maar breedsprakiger.

Eén minuut, besluit ik. Ze krijgt één minuut en dan ga ik naar binnen.

Ze ziet me staan maar dat kan haar overduidelijk niks schelen. Ze draait zich om en blijft doorkleppen.

Goed. Ik ga naar binnen, en ik klop op de ruit.

Ze reageert door zich om te draaien en te vragen: ‘Wát?’ Het woord komt uit haar mond als een pistoolschot.

Ik probeer het beleefd. ‘Sorry dat ik je stoor, maar ik moet heel nodig een telefoontje plegen.’

‘Flikker toch op, man!’ Ze is op zijn zachtst gezegd niet zo blij.

‘Hé!’ Ik houd mijn handen omhoog zodat ze het bloed op mijn handen ziet. ‘Een vriend van me heeft zojuist een ongeluk gehad en ik moet een ambulance bellen…’

Ze praat weer in de hoorn. ‘Kel? Ja, ik ben er weer. Hé, ik bel je over een minuut terug.’ Ze kijkt me vuil aan terwijl ze dat zegt. ‘Oké?’

Nadat ze heeft opgehangen, slentert ze weg. Ik ruik de mengeling van haar zweet en deodorant die in de cel hangt. Niet echt charmant, maar het is nou ook weer niet zo erg als die stank van de Portier.

Ik doe de deur dicht en toets.

De telefoon gaat drie keer over voor Daniel Rose opneemt.

‘Ja, hallo.’

Ik fluister, wel heel hard. ‘Nou moet jij eens even goed naar me luisteren – als je naar de bosjes loopt aan het eind van de straat zul je daar je broertje vinden, en die is er niet al te best aan toe. Ik stel voor dat je daar nu heen gaat.’

‘Met wie spreek ik?’

Ik hang op.

‘Dankjewel,’ zeg ik tegen het meisje wanneer ik naar buiten kom.

‘Als er maar geen bloed op de telefoon zit.’

Leuk kind.

Eenmaal terug in de straat van de Roses ben ik net op tijd om te zien wat er gebeurt.

Daniel Rose helpt zijn broer thuis te komen. Ik sta ver weg, maar ik kan zien dat hij hem ondersteunt, met zijn arm om zijn schouder geslagen. Voor het eerst zien ze eruit als broertjes.

Ik bedenk zelfs wat ze nu tegen elkaar zullen zeggen.

Kom op, Gav, je kunt het. Ik breng je naar huis en daar lappen we je wel weer op.

Er zit bloed op mijn handen en er ligt bloed op straat. Heel even hoop ik dat ze allebei beseffen wat ze doen en wat ze ermee bewijzen.

Ik wil het tegen hen zeggen, maar ik realiseer me dat ik de boodschap alleen maar aflever. Ik kan hem niet voor hen ontcijferen of duiden. Dat zullen ze zelf moeten doen.

Ik kan alleen maar hopen dat ze daartoe in staat zijn, terwijl ik weer naar huis loop, naar wat stromend water en de Portier.