Het spel

Image

Er zoemt een mug in mijn oor en ik ben bijna blij met het gezelschap. Ik krijg zelfs de neiging om met hem mee te zingen.

Het is donker, mijn gezicht zit onder het bloed en de mug zou probleemloos kunnen neerstrijken en drinken zonder me te hoeven prikken. Hij zou zo kunnen neerknielen en het bloed van mijn rechter-wang en lippen afnippen.

Wanneer ik mijn bed uitkom en rechtop ga staan, voelt de vloer aangenaam koud aan mijn voeten. De lakens voelden aan of ze compleet met zweet doordrenkt waren. Inmiddels sta ik tegen de muur in de gang geleund. Er loopt een straaltje zweet naar mijn enkel, dat daarna onder mijn voetholte door rolt.

Ik voel me niet slecht.

Er ontsnapt een lach uit mijn mond en ik kijk op de klok, ga naar de badkamer en neem een koude douche. Het ijskoude water brandt op mijn sneeën en blauwe plekken, maar dat is alleen maar aangenaam. Het is nu bijna vier uur ’s ochtends, en ik ben niet meer bang. Nadat ik een oude spijkerbroek heb aangetrokken en verder niks, loop ik terug naar mijn bed om de twee azen te zoeken. Ik trek de la open en houd de kaarten tussen mijn vingers. Het gele licht van de kamer kijkt over mijn schouder mee terwijl ik vol blijdschap de verhalen van die kaarten bekijk. Ik word overmand door emotie wanneer ik terugdenk aan Milla en Edgar Street, en ik hoop dat Sophie een fantastisch leven krijgt. Ik moet lachen om pastoor O’Reilly, Henry Street en Ontmoet-een-priester-dag. Dan is er nog Angie Carusso, had ik maar meer voor haar kunnen doen. En die rotjochies van Rose.

Wat wordt de volgende kaart? vraag ik me af.

Ik denk Harten.

Ik wacht.

Op het daglicht en de volgende aas.

Dit keer wil ik dat het snel gaat.

Ik wil de kaart hebben, en wel nu. Zonder geheimzinnig gedoe. Zonder raadseltjes. Geef me maar gewoon de adressen. Geef me de namen en stuur me erheen. Dat is wat ik wil.

Mijn enige zorg is dat alles tot nu toe, steeds wanneer ik wilde dat iets op een bepaalde manier zou gaan, precies de andere kant opging. Het was precies zó uitgedacht om me de uitdaging met het onbekende te laten aangaan. Ik wíl nu gewoon dat Keith en Daryl weer binnen komen wandelen. Ik wil gewoon dat ze de volgende kaart afleveren en mopperen over de stank en de vlooien van de Portier. Ik heb zelfs de deur van het slot gelaten, zodat ze mijn huis op beschaafde wijze binnen kunnen komen.

Maar ik weet nu al dat ze niet komen.

Ik heb mijn boek gevonden en ga naar de woonkamer. Ik neem de azen mee en houd ze vast terwijl ik zit te lezen.

Wanneer ik weer wakker word, lig ik op de vloer met de twee kaarten in mijn linkerhand. Het is al een uur of tien en het is warm, en er staat iemand op de deur te bonzen.

Daar zul je ze hebben, denk ik.

‘Keith?’ roep ik, terwijl ik op mijn knieën ga zitten. ‘Daryl? Zijn jullie het?’

‘Wie is Keith in godsnaam?’

Ik kijk omhoog en zie Marv die over me heen gebogen staat. Ik wrijf in mijn ogen.

‘Wat doe jij hier?’ vraag ik hem.

‘Zo praat je toch niet tegen je vrienden?’ Hij ziet nu pas mijn gezicht, net als de zwart-met-gele stokjes die voor mijn ribben moeten doorgaan. Mijn god, zie ik hem denken, maar hij zegt het niet. Hij beantwoordt mijn vraag met het antwoord op een andere vraag. Dit is nou precies het frustrerende aan Marv. In plaats van te zeggen wat hij hier te zoeken heeft, vertelt hij me hoe hij naar binnen is gekomen. ‘De deur was open, en de Portier liet me voor de verandering een keer naar binnen.’

‘Zie je nou wel? Ik zei toch dat hij oké is.’

Ik loop naar de keuken met Marv achter me aan. Hij vraagt naar mijn toestand.

‘Wat is er met jou gebeurd, Ed?’

Ik zet wat water op. ‘Koffie?’

Ja, graag.

Natuurlijk komt de Portier net binnenlopen.

‘Graag,’ antwoordt Marv.

Terwijl we koffiedrinken vertel ik Marv wat er gebeurd is. ‘Gewoon wat jonge gastjes. Ze zagen me aan komen lopen en besprongen me toen van achteren.’

‘Heb je zelf ook nog wat klappen kunnen uitdelen?’

‘Nee.’

‘Waarom niet?’

‘Ze waren met zijn zessen, Marv.’

Hij schudt zijn hoofd. ‘Jezus, waar moet het heen met de wereld?’ Hij besluit om te beginnen over iets wat wél normaal is. ‘Denk je dat je kunt spelen vanmiddag?’

Natuurlijk.

De Beukwedstrijd.

Vandaag is de grote dag.

‘Ja, Marv.’ Ik wind er geen doekjes om. ‘Ik ben erbij.’ Ik ben ineens heel erg in de stemming voor die wedstrijd. Hoewel ik lichamelijk een wrak ben, voel ik me sterker dan ooit en ik word zelfs vrolijk bij de gedachte aan nog meer pijn. Vraag me niet waarom, ik begrijp het zelf ook niet.

‘Kom.’ Marv staat op en loopt naar de deur. ‘Ik trakteer op ontbijt.’

‘Echt?’ Zo ken ik Marv helemaal niet.

Onderweg naar buiten vraag ik hem naar de waarheid.

‘Zou je dit ook doen als ik niet meedeed met de wedstrijd?

Marv doet zijn auto open en stapt in. ‘Geen sprake van,’ zegt hij.

Hij is in ieder geval eerlijk.

Zijn auto start niet.

‘Hou je mond.’ Hij kijkt me aan.

We grinniken allebei een beetje.

Dit is een goeie dag. Ik voel het.

We wandelen naar een sjofel cafeetje aan het eind van Main Street. Daar hebben ze eieren met salami en een soort pitabrood. De serveerster is een rijzige vrouw met brede lippen en een zakdoek in haar hand. Om de een of andere reden vind ik haar wel een Margaret.

‘Zo nullen, wat kan ik voor jullie doen?’

We zijn geschokt.

‘Nullen?’ vraagt Marv.

Ze kijkt ons aan met een blik van hier-heb-ik-geen-tijd-voor. Ze verveelt zich te barsten. ‘Ja tuurlijk. Jullie zijn toch een stel nullen, of nie dan?’ Op dat moment realiseer ik me pas dat ze knullen zegt.

‘Hé,’ zeg ik tegen Marv. ‘Knullen.’

‘Wat?’

Knúllen.’

Marv bestudeert de menukaart.

Margaret schraapt haar keel.

Omdat ik haar niet nog meer wil irriteren, bestel ik snel. ‘Ik wil graag een bananenmilkshake, alstublieft.’

Ze fronst. ‘De melk is op.’

‘De melk is op? Een café heeft toch altijd melk?’

‘Moet je horen, ik sla die melk niet in. Ik heb niks met die hele melk te maken. Ik weet alleen maar dat-ie op is. Waarom bestel je niet gewoon wat te eten?’ Ze is duidelijk dol op haar werk, deze vrouw. Het straalt ervan af.

‘Hebt u wel brood?’ vraag ik.

‘Niet zo bijdehand, nul.’

Ik verken de rest van het café, om te zien wat andere mensen eten. ‘Ik wil graag hetzelfde als die man daar.’ We kijken alle drie zijn kant op.

‘Zeker weten?’ waarschuwt Marv. ‘Dat lijkt me nogal op het randje, Ed.’

‘Ach, ze hébben het in elk geval, toch?’

En nu is Margaret echt niet blij. Ze zegt: ‘Hoor es.’ Ze krabt op haar hoofd met haar pen. Ik verwacht bijna dat ze er daarna haar oren mee gaat schoonmaken. ‘Als het jullie nullen hier niet bevalt, dan sodemieteren jullie maar op om ergens anders wat te eten.’ Ze is nogal lichtgeraakt, op zijn zachtst gezegd.

‘Oké.’ Ik houd mijn hand omhoog, en deins bijna terug. ‘Geef mij maar hetzelfde als die man, met een banaan erbij, goed?’

‘Goed idee,’ zegt Marv. ‘Kalium voor de wedstrijd.’

Kalium?

Ik heb niet het idee dat we het daar nou van moeten hebben.

‘En jij?’ Nu heeft Margaret haar aandacht verlegd naar Marv.

Hij schuift wat heen en weer op zijn stoel. ‘Misschien wat van jullie fameuze pitabrood met een selectie van jullie beste kazen?’ Hij kan het niet laten. Marv kan de verleiding niet weerstaan om bij zo iemand irritant te gaan lopen doen. Het is de aard van het beestje.

Maar Margaret is heel wat gewend. Die heeft de hele dag te maken met eikels zoals wij. ‘De enige kaas in dit gebouw ben jij,’ antwoordt ze, en ik moet toegeven dat we allebei in de lach schieten en haar aanmoedigen. Ze besluit te doen alsof ze het niet merkt. ‘Anders nog iets, nullen?’

‘Nee, bedankt.’

‘Goed dan. Da’s dan 22,50.’

22,50?’ Het lukt ons niet onze irritatie te verbergen.

‘Ja – dit is een chique tent, hoor.’

‘Zoveel is wel duidelijk. De bediening is echt voortreffelijk.’

En nu zitten we op het kokend hete terras van het café, te zweten en te wachten op dat ontbijt. Margaret geniet er zichtbaar van om onze tafel voorbij te lopen met het eten van andere mensen. We staan een paar keer op het punt om haar te vragen waar dat van ons blijft, maar we weten dat het dan alleen nog maar langer zal duren. Er zitten zelfs al mensen aan de lunch voordat wij ons ontbijt krijgen, en wanneer het eindelijk komt, smijt Margaret het op onze tafel alsof ze ons compost voorzet.

‘Dankjewel, schat. Je hebt jezelf overtroffen.’

Margaret snuit haar neus en loopt weg. Wat een botte onverschilligheid.

‘Hoe is dat van jou?’ informeert Marv niet lang daarna. ‘Of liever gezegd, wát is het?’

‘Ei met kaas en nog iets.’

‘Maar je houdt toch helemaal niet van ei?’

‘Nee.’

‘Waarom heb je het dan besteld?’

‘Nou, op het bord van die andere vent zag het er niet uit als ei.’

‘Ah, oké. Wil je wat van mij?’

Ik neem zijn aanbod aan en eet wat van zijn pitabrood. Het smaakt niet verkeerd en uiteindelijk vraag ik Marv waarom hij nou precies vandaag heeft uitgekozen om me op ontbijt te trakteren. Dat is nooit eerder gebeurd. Ik heb nog nooit ontbeten in een café. En daar komt nog bij dat Marv het nooit in zijn hoofd zou halen om voor mij te betalen. Dat zou gewoonweg geen optie zijn. Normaal gesproken zou hij nog liever doodgaan.

‘Marv,’ zeg ik, terwijl ik hem recht aankijk. ‘Waarom zitten we hier eigenlijk?’

Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik…’

‘Je wilt er zeker van zijn dat ik vanmiddag naar de wedstrijd kom, hè? Je zit me te paaien.’

Marv kan hier niet over liegen, en dat weet-ie. ‘Dat klopt wel zo ongeveer, ja.’

‘Ik zal er zijn,’ zeg ik tegen hem. ‘Klokslag vier uur.’

‘Mooi.’

De rest van de dag kabbelt voorbij. Gelukkig geeft Marv me de paar uur daarop vrij, zodat ik naar huis kan om nog even te slapen.

Wanneer het zover is, wandel ik naar het park met de Portier, die mijn recente vrolijkheid heeft opgemerkt, hoewel ik er niet uitzie.

We gaan even bij Audrey langs.

Niemand thuis.

Misschien is ze al in het park. Ze mag dan wel een hekel aan voetbal hebben, maar ze is erbij, elk jaar weer.

Het is bijna kwart voor vier wanneer we de vallei waar het park ligt inlopen, en ik moet weer denken aan hoe Sophie en ik hier bij de atletiekbaan zaten. In vergelijking daarmee lijkt deze wedstrijd een beetje suf, en dat is ie ook. Er verzamelt zich al een menigte bij het voetbalveld, terwijl de atletiekbaan leeg blijft, op wat blootsvoetse beelden van het meisje na.

Ik laat de schoonheid zo lang mogelijk op me inwerken, en draai me dan weer om, om de rest te bekijken.

Hoe dichterbij ik kom, hoe sterker de bierlucht wordt. Het is warm. Bijna 32°C.

De twee teams staan allebei in een andere hoek van het veld en het publiek van een paar honderd man blijft groeien. Het is altijd toch wel een happening, de Beukwedstrijd. Hij wordt elk jaar op de eerste zondag van december gehouden, en ik geloof dat dit de vijfde editie is. Zelf doe ik nu voor de derde keer mee.

Ik laat de Portier achter in de schaduw van de boom, en wanneer ik aankom bij het team kijken diegenen die me hebben opgemerkt even goed naar mijn gezicht. Maar hun interesse is algauw weer verdwenen. Dit soort types ziet wel vaker bloed en blauwe plekken.

Binnen vijf minuten krijg ik een blauwe trui met rode en gele strepen naar me toegegooid. Nummer 12. Ik verwissel mijn spijkerbroek voor een zwarte korte broek. Geen sokken en geen schoenen – dat zijn de regels van de Beukwedstrijd. Geen laarzen en geen beschermers. Alleen een shirt, korte broek en een grote bek. Meer heb je niet nodig.

Ons team staat bekend als de Colts. De tegenstanders heten de Falcons. Zij dragen een groen met wit shirt en een korte broek in dezelfde kleur, maar niemand die daarop let. We zijn allang blij dat we überhaupt shirts hebben, als je nagaat dat ieder team ze gewoon een keer heeft gejat van een echte plaatselijke club, of hun afdankertjes heeft gekregen.

Er doen veertigers mee aan de Beukwedstrijd. Grote, lelijke brandweermannen of mijnwerkers. Dan zijn er nog wat spelers in de middenklasse; wat jongeren, zoals Marv, Ritchie en ik; en dan nog een paar die eigenlijk best oké spelen.

Ritchie komt als laatste aanzetten.

‘Zo, kijk eens wie daar komt aanschijten,’ zegt een van onze dikke kerels. Een van zijn vrienden vertelt hem dat het aankákken is, maar om eerlijk te zijn is de dikke vetbult te dom om het te snappen. Hij heeft wat wij een Merv Hughes-snor noemen. Als je die niet kent, is het genoeg om te weten dat die groot, harig en ronduit aanstootgevend is. Het meest suffe aan het hele verhaal is dat hij ook nog onze aanvoerder is. Ik geloof dat hij in het echt Henry Dickens heet. Geen familie van Charles.

Ritchie gooit zijn tas neer en antwoordt: ‘Zo mannen, hoe gaat-ie?’ maar hij kijkt naar de grond, en het kan niemand eigenlijk ook maar een bal schelen hoe het met wie dan ook gaat. Het is vijf voor vier en het grootste deel van het team zit aan het bier. Ik krijg ook een blikje toegeworpen, maar bewaar het voor later.

Ik sta wat rond te hangen terwijl het publiek zich naar het voetbalveld begeeft en Ritchie komt bij me staan.

Hij bestudeert me, van top tot teen, en doet zijn mond open.

‘Jezus, Ed – je ziet er echt niet uit. Helemaal onder het bloed en smerig enzo.’

‘Bedankt.’

Hij kijkt nog wat beter. ‘Wat is er gebeurd?’

‘O, gewoon wat jongens die wat onschuldig vermaak hadden.’

Hij klopt op mijn schouder, zo hard dat het pijn doet. ‘Dat krijg je er nou van, hè?’

‘Waarvan?’

Ritchie knipoogt naar me en drinkt zijn bier op. ‘Geen idee.’

Zo vind ik Ritchie echt geweldig. Het kan hem weinig schelen hoe dingen gebeuren en hij neemt de moeite niet om te vragen waarom. Hij heeft door dat ik niet echt sta te springen om het erover te hebben, dus maakt hij een grap en laten we het voor wat het is.

Ritchie is een goeie vriend.

Het valt me op dat niemand ook maar heeft vóórgesteld om de politie te bellen over wat er is gebeurd. Dat doe je hier nou eenmaal niet. Mensen worden aan de lopende band beroofd of in elkaar geslagen, en in de meeste gevallen neem je meteen wraak of slik je het gewoon.

In mijn geval slik ik het.

Terwijl ik wat halve stretchoefeningen sta te doen, bekijk ik de tegenstanders. Ze zijn groter dan wij en ik fixeer mijn ogen op de enorme kerel over wie Marv het een tijdje geleden had. Hij is gigantisch, en om eerlijk te zijn kan ik moeilijk zien of het een man of een vrouw is. Van een afstandje heeft hij wel wat weg van Mimi uit de Drew Carey Show.

Dan.

Het allerergste.

Zie ik wat zijn nummer is.

Nummer 12, net als het mijne.

‘Jij moet hem dekken,’ zegt een stem achter me. Ik weet dat het Marv is, en Ritchie komt er ook bij staan.

‘Succes, Ed,’ zegt hij, met ingehouden vrolijkheid. Hierdoor komt er een bulderende lach mijn mond uit.

‘Jezus, man, ik word straks verpletterd door die kerel. Letterlijk.’

‘Weet je wel zeker dat het een man is?’ vraagt Marv.

Ik buig voorover en trek mijn tenen omhoog, om mijn kuiten op te rekken. ‘Ik vraag het hem wel wanneer hij boven op me zit.’

Gek genoeg maak ik me niet al te veel zorgen.

Het publiek wordt ongedurig.

‘Oké, allemaal hier komen,’ zegt Merv.

Ik zei inderdaad Merv, niet Marv – ik heb die dikke kerel met snor tot Merv omgedoopt omdat ik voor geen meter geloof dat hij daadwerkelijk Henry heet. Ik denk overigens dat zijn vrienden hem sowieso Merv noemen, vanwege zijn snor.

Iedereen komt bij elkaar staan, en dit is het moment waarop we alle maal worden opgejut voor de wedstrijd. Het is een verzameling smerig okselzweet, adem die naar bier stinkt, ontbrekende tanden en driedagenbaardjes.

‘Goed,’ zegt Merv. ‘Wat gaan we doen als we daar staan?’

Niemand zegt iets.

‘Nou?’

‘Weet ik het,’ zegt iemand eindelijk.

‘We gaan die klojo’s vermorzelen!’ schreeuwt Merv, en nu klinkt er een instemmend geroezemoes, op Ritchie na, die gaapt. Een paar anderen beginnen nu ook te schreeuwen, maar het is nou niet bepaald een overweldigend geluid. Ze vloeken en snuiven en praten over alles behalve het verscheuren van de Falcons.

Dit zijn nou volwassen mannen, denk ik. We worden ook nooit volwassen.

De scheids blaast op zijn fluitje. Zoals altijd is het Reggie La Motta, die erg populair is in de stad vanwege het feit dat hij aan één stuk door bezopen is. De enige reden dat hij deze wedstrijd voor scheids speelt, is dat hij twee gratis flessen drank krijgt, waar we met zijn allen aan meebetalen. Van elk team één.

‘Kom, we maken die gasten af,’ is de algemene consensus, en het elftal begint te rennen.

Snel loop ik terug naar de boom waar ik de Portier had achtergelaten. Hij ligt te slapen en een klein jongetje zit hem te aaien.

‘Wil jij op mijn hond passen?’ vraag ik.

‘Is goed,’ antwoordt hij. ‘Ik ben Jay.’

‘Dat is de Portier,’ en ik ren het veld op en neem mijn positie in.

‘Oké, luister goed, mannen,’ begint Reggie. Hij spreekt met dikke tong. De wedstrijd is nog niet eens begonnen of de scheids is al ladderzat. Eigenlijk is het wel grappig. ‘Als we weer hetzelfde gezeik als vorig jaar krijgen, dan ben ik weg en mogen jullie zelf voor scheidsrechter spelen.’

‘Dan krijg je je twee flessen ook niet, Reg,’ zegt iemand.

‘Bullshit, moet jij es afwachten.’ Reggie wordt scherper. ‘Oké, geen gelazer dus, begrepen?’

Iedereen gaat akkoord.

‘Bedankt, Reggie.’

‘Is goed, Reg.’

Iedereen loopt naar voren en we geven elkaar een hand. Ik schud die van de tegenstander die hetzelfde nummer heeft als ik. Hij torent boven me uit en werpt een schaduw over me heen. Het is absoluut een man, maar ook absoluut een lookalike van Mimi uit Drew Carey.

‘Succes,’ zeg ik.

‘Geef me een paar minuten,’ antwoordt Mimi hees. Het enige wat er nog aan ontbreekt is wat zware oogmake-up. ‘Ik vreet jou helemaal op.’

De wedstrijd kan beginnen.

De Falcons beginnen en al snel krijg ik mijn eerste run.

Ik word afgemaakt.

Dan heb ik weer een run.

Ik word opnieuw afgemaakt, en ik vang ook het gescheld in mijn oor op terwijl de grote Mimi mijn hoofd de grond in drukt. Hier draait het allemaal om in de Beukwedstrijd. Het publiek staat aan één stuk door te oh- en te ah’en, smerige taal uit te slaan en keihard te lachen – allemaal tussen hun biertjes, wijntjes, saucijzenbroodjes en hotdogs door, die ze gehaald hebben bij de man die hier elk jaar staat. Die zet zijn wagentje langs de kant, en heeft zelfs frisdrank en lolly’s voor de kinderen.

De Falcons scoren een aantal keer en bouwen een aardige voorsprong op.

‘Wat is er in godsnaam aan de hand?’ vraagt iemand als we naast de palen staan. Het is grote Merv. Als aanvoerder heeft hij het gevoel dat hij in ieder geval iets moet zeggen. ‘Jezus, er is er maar één van ons die zijn nek uitsteekt en dat is… hoe heette je ook alweer?’

Ik schrik omdat hij naar mij wijst.

Een beetje van slag geef ik antwoord. ‘Ed,’ zeg ik. ‘Kennedy.’

‘Goed, Ed hier is dus de enige die loopt te rennen en te tackelen. Kom op nou!’

Ik blijf rennen.

Mimi blijft me in de gaten houden en uitschelden en ik vraag me af wanneer hij nou eens buiten adem raakt. Iemand van dit formaat zal het in deze hitte toch zeker niet veel langer meer uithouden.

Ik lig op de grond wanneer Reggie de eerste helft affluit en iedereen een biertje gaat drinken. Iedere speler zal zichzelf, met moeite, overtuigen om door te gaan.

Tijdens de rust ga ik in de schaduw liggen, naast de Portier en het jongetje. Op dat moment duikt Audrey op. Ze informeert niet naar mijn toestand omdat ze wel weet dat het gewoon boodschapperswerk is. Het begint normaal te worden, dus ik begin er ook niet over.

‘Gaat het?’ vraagt ze.

Ik zucht, helemaal gelukkig, en zeg: ‘Tuurlijk. Het leven is vurrukkulluk.’

In de tweede helft keren de kansen en slaan we terug. Ritchie maakt een punt en daarna schiet er nog een andere kerel tussen de palen. We staan gelijk.

Marv speelt nu ook lekker, en lange tijd blijft het erom spannen.

Mimi wordt eindelijk moe, en wanneer de wedstrijd even stilgelegd wordt vanwege een blessure komt Marv naar me toe om me op te hitsen. ‘Oi,’ hij geeft me een duw. ‘Je hebt die grote verdomde chick nog niet te grazen genomen.’ Hij is een en al blond plakhaar en blauwe ogen.

Ik sputter tegen. ‘Moet je zien hoe groot-ie is, Marv. Hij is verdomme nog groter dan Mama Grape!’

‘Wie is Mama Grape?’

‘Je weet wel, van dat boek.’ Ik geef het op. ‘En er is ook een film van. Weet je niet meer? Johnny Depp?’

‘Dat zal allemaal wel, Ed – ga d’r op af en geef ’em ervan langs!’

Dus dat doe ik.

Er wordt een kerel het veld afgedragen, en ik ga op Mimi af.

We kijken elkaar aan.

Ik zeg: ‘De volgende keer dat je de bal hebt, moet je naar mij toe rennen.’

En ik loop weg terwijl ik het in mijn broek doe.

Dan begint het spel weer, en Mimi doet het.

Hij laadt zich op en rent op me af, en op de een of andere manier weet ik dat ik het ga doen. Hij stormt op de bal af, ik stel me voor hem op, loop naar voren, en alles wat ik hoor is het geluid. Er vindt een geweldige botsing plaats en alles schudt heen en weer. Terwijl het publiek uit zijn dak gaat realiseer ik me dat ik nog steeds rechtovereind sta – en dat Mimi als een hoopje ellende op de grond ligt.

Algauw staat iedereen om me heen en zegt dat ik het zo goed heb gedaan enzo, maar ik word ineens heel misselijk. Ik voel me afschuwelijk om wat ik heb gedaan en het grote cijfer 12 op Mimi’s rug staart me troosteloos aan, zonder te bewegen.

‘Leeft-ie nog?’ vraagt iemand.

‘Wat maakt ’t uit?’ is het antwoord.

Ik kots.

Langzaam loop ik van het veld af, waar iedereen loopt te bakkeleien over hoe ze Mimi weg moeten krijgen zodat ze weer verder kunnen spelen.

‘Haal gewoon de brancard,’ hoor ik.

‘Die hebben we niet, en trouwens – moet je zien hoe groot die gast is. Hij past er sowieso niet op. We moeten eerder een hijskraan hebben.’

‘Of een graafmachine.’

Ideeën te over. Dit soort mensen weet anderen meedogenloos de grond in te boren. Maakt niet uit waarmee. Lengte, gewicht, lichaamsgeur. Als je het hebt, zul je het weten ook, al lig je helemaal voor pampus op de grond.

De laatste stem die ik hoor is die van grote Merv. Die zegt: ‘Dat is wel het sterkste staaltje van geen tegenspraak dulden dat ik in tijden heb gezien.’ Er klonk een grote blijdschap door in die mededeling en de andere spelers waren het met hem eens.

Ik blijf doorlopen. Ik voel me nog steeds beroerd. Schuldig.

Voor mij is de wedstrijd afgelopen.

De wedstrijd is afgelopen, maar het is het begin van iets anders.

Ik kom weer terug bij de boom, en de Portier is weg.

Ik voel een bekende angst in me opkomen.