De laatste spoel

Image

Het scherm is nog wit wanneer we over het gangpad lopen.

Zodra het tot leven komt, is het beeld donker en zie ik voeten van wat jongemannen. Ze lopen.

Ze gaan af op een eenzame figuur die voor hen op straat loopt.

Het is een straat in deze stad.

De figuur komt ook uit deze stad.

Ik blijf stilstaan.

Onmiddellijk.

Audrey loopt nog een stukje door tot ze zich omdraait en me starend naar het scherm ziet staan.

Eerst wijs ik alleen maar.

Dan zeg ik: ‘Dat ben ik, Audrey.’

Op het scherm zien we beelden van de broertjes Rose en hun vrienden die me op straat bespringen en aftuigen.

Daar in het gangpad voel ik de littekens op mijn gezicht ineens weer.

Mijn vingers gaan over mijn herstellende huid die branderig aanvoelt.

‘Dat ben ik,’ zeg ik weer. Dit keer fluister ik, en naast me breken Audreys ogen en ze huilt in de donkere, donkere filmzaal.

In het volgende fragment is te zien hoe ik de bibliotheek uitloop, met al die boeken. Daarna zijn het de lichtjes op Glory Road. Het is maar één shot, van alleen die lichtjes in het donker – The Power and the Glory. Eerst is het helemaal donker, tot ze aanspringen en de hele zaal erdoor oplicht. Daarna volgt een fragment van de verandacycloon, zonder geluid. Ik zie hoe mijn moeder haar kwetsende woorden uitspreekt, recht in mijn gezicht, tot ik langzaam wegloop, bijna recht de camera in. Vervolgens zien we hoe ik naar de Bell Street-bioscoop wandel.

Het laatste wat we te zien krijgen zijn wat woorden die direct op de spoel zijn geschreven. Er staat: Zware tijden voor Ed Kennedy. Goed gedaan, Ed. Tijd voor een volgende stap.

En dan wordt het weer zwart.

Helemaal zwart.

Ik kan nog steeds mijn voeten niet bewegen. Audrey probeert me mee te trekken, maar dat haalt weinig uit. Ik sta roerloos naar het scherm te staren.

‘Laten we weer gaan zitten,’ zegt ze, en ik hoor de bezorgdheid in haar stem. ‘Ik denk dat je beter even kunt gaan zitten, Ed.’

Langzaam til ik één voet op.

Dan de andere.

‘Kan ik de film weer opzetten?’ roept Bernie naar beneden.

Audrey kijkt me vragend aan.

Ik doe mijn hoofd een klein beetje omhoog en laat het dan weer naar beneden zakken, als teken van instemming.

‘Ja hoor, Bernie!’ Tegen mij zegt ze: ‘Goed idee. Een beetje afleiding.’

Heel even overweeg ik om weer naar buiten te rennen en de hele tent af te kammen om te zien wie het was. Ik wil Bernie vragen of het Daryl en Keith weer waren. Ik wil weten waarom ze tegen Bernie hebben gezegd wat ze hebben gezegd en waarom ze míj niks vertellen.

Toch weet ik dat het geen zin heeft.

Ze doen het omdat ze het kunnen.

Die woorden blijven in mijn hoofd hangen en ik weet dat dit precies is waar ik moet zijn. Voor Schoppen is dit de laatste beproeving waar ik mezelf uit moet zien te graven. We moeten hier blijven.

Wanneer het scherm weer oplicht, kijk ik al uit naar de beroemde scène in Cool Hand Luke waarin Luke uiteindelijk instort en iedereen hem in de steek laat. ‘Waar zijn jullie nu?’ Ik wacht op zijn geschreeuw dat binnen afzienbare tijd uit zijn gevangenisbed zal klinken.

Terwijl we teruglopen naar onze stoelen, sleept Luke zichzelf over het scherm met een complete, van god en alle mensen verlaten wanhoop. Hij draait zich om en valt vlak bij zijn bed neer. ‘Waar zijn jullie nu?’ zegt hij zachtjes.

Waar zijn jullie nu? vraag ik en draai me om, omdat ik ergens in de zaal een figuur verwacht te zien. Ik heb het gevoel dat ik elk moment voetstappen op de vloer achter ons zal horen. Ik draai snel mijn hoofd om om te kijken. Er zitten overal, maar nergens, mensen. Op elke zwarte plek die ik zie, meen ik iemand te zien zitten, maar iedere keer wordt de duisternis dichter, en blijkt dat het enige te zijn wat er is. Duisternis.

‘Wat is er, Ed?’ vraagt Audrey.

‘Ze zijn hier,’ antwoord ik, hoewel ik nergens meer zeker van kan zijn. Dat heb ik wel geleerd van deze hele ervaring. ‘Dat móét gewoon,’ maar terwijl mijn ogen de hele zaal afzoeken, zie ik niks. Als ze al hier zijn, dan kan ik ze niet zien.

Al snel besef ik het.

Ik besef wanneer we weer bij onze stoelen aankomen dat ze hier op dit moment helemaal niet zijn – maar wel zijn geweest.

Ze zijn hier zeker geweest, want op mijn stoel, op mijn plek, ligt de Harten Aas.

‘Waar zijn jullie nu?’ roept Luke op het witte doek, en mijn hartslag geeft antwoord. Die schudt mijn binnenste door elkaar als het enorme gedreun van een kerkklok. Die wordt steeds luider en ontploft wanneer ik slik.

Ik pak de kaart en houd hem in mijn hand.

‘Harten,’ fluister ik.

Dat is waar ik ben.

Ik heb zin om te lezen wat er op de kaart staat, maar ik krijg het voor elkaar om de rest van de film af te kijken terwijl ik hem alleen maar vasthoud.

Ik kijk naar de film.

Ik kijk naar Audrey en geniet van het moment, van wat ervan over is in ieder geval.

In mijn hand kan ik bijna de hartslag van de kaart voelen, die daar geduldig ligt te wachten.