Harrison Avenue

Images

Op dit punt heb je waarschijnlijk wel in de gaten wat ik van plan ben te gaan doen aan die hele situatie op Edgar Street. Als je ook maar een beetje bent zoals ik in ieder geval.

Laf.

Gedwee.

Ongelofelijk zwak.

Natuurlijk besluit ik, in mijn oneindige wijsheid, om het een poosje te laten rusten. Je weet maar nooit, Ed. Misschien lost het zichzelf wel op.

Goed, ik weet dat het echt heel slap klinkt, maar ik kan hier in dit stadium onmogelijk iets aan doen. Ik moet ervaring opdoen. Ik moet een paar overwinningen in de knip hebben voor ik opkan tegen die verkrachter van het formaat Tyson.

Op een avond haal ik de kaart weer tevoorschijn terwijl ik koffie zit te drinken met de Portier. Ik had hem de avond ervoor wat Melange 43 gegeven en dat leek hem prima te bevallen.

In het begin raakte hij het niet aan.

Hij keek naar mij. Hij keek naar zijn etensbak.

Heen en weer.

Het kostte me zeker vijf minuten voor ik doorhad dat hij me suiker had zien doen in mijn mok met TAXICHAUFFEURS ZIJN NIET DE GROOTSTE EIKELS OP DE WEG erop. Zodra ik hem daar ook wat van gaf, werd hij een stuk enthousiaster. Hij slurpte en likte maar door, slobberde de hele bak leeg en keek op om te zien of er misschien nog een rondje in zat.

De Portier en ik zitten dus in de woonkamer. Hij is druk met zijn koffie en ik zit naar de kaart te staren, naar de andere adressen.

Harrison Avenue 13 is de volgende op de lijst, en ik neem me voor om er de volgende avond naartoe te gaan, om 18.00 uur precies.

‘Wat denk jij, Portier?’ vraag ik. ‘Zal deze wat beter zijn?’

Hij grijnst naar me omdat hij helemaal staat te stuiteren van de Melange 43.

‘Ik zweer het je.’ Marv wijst met zijn vinger naar Ritchie. ‘Ik héb geklopt. Wat je ook zegt.’

‘Heeft-ie geklopt?’ vraagt Ritchie me.

‘Ik weet het niet meer.’

‘Audrey?’

Ze denkt even na en schudt haar hoofd. Marv gooit zijn handen in de lucht. Nu moet hij vier kaarten pakken. Zo gaat dat bij Pesten. Als je nog maar twee kaarten hebt, moet je kloppen. Als je vergeet te kloppen voor je die op twee na laatste kaart oplegt, moet je er vier pakken. Marv vergeet nogal vaak te kloppen.

Hij kijkt chagrijnig terwijl hij de kaarten pakt, maar stiekem moet hij zijn lachen inhouden. Hij weet dat hij niet heeft geklopt, maar hij zal altijd proberen eronderuit te komen. Dat is voor hem onderdeel van het spelletje.

We zitten bij Audrey thuis, op haar balkon. Het is donker maar de buitenverlichting staat aan en er kijken wat voorbijgangers omhoog terwijl ze langs de rijtjeshuizen lopen. Het is een straat bij mij om de hoek. Een tikje onguur, maar verder niks mis mee.

In het eerste uur dat we spelen, kijk ik naar Audrey en ik weet dat ik hopeloos verliefd op haar ben. Hopeloos omdat ik soms gewoon niet weet wat ik moet doen. Met mijn mond vol tanden sta. Wat moet ik tegen haar zeggen wanneer ik het verlangen voel opkomen? Hoe zou ze reageren? Ik denk dat het haar frustreert dat ik naar de universiteit had gekund en nu alleen maar een beetje in een taxi rondrijd. Ik heb verdomme Ulysses gelezen, en de helft van het complete werk van Shakespeare. Maar ik ben nog steeds hopeloos, kansloos en zo goed als nutteloos. Ik kan me voorstellen dat ze zichzelf nooit echt met mij zou kunnen zien. Toch heeft ze het gedaan met anderen die geen haar beter zijn. Soms word ik echt gek als ik daaraan denk. Aan wat ze hebben gedaan en hoe het voelde. En dan te bedenken dat ze mij te aardig vindt om ook maar in aanmerking te komen.

Hoewel ik wel weet waarom.

Het zou mij niet alleen om seks gaan.

Ik zou met haar willen versmelten, al was het maar voor heel even, als dat alles was wat me werd toegestaan.

Ze glimlacht naar me wanneer ze een potje wint, en ik glimlach terug.

Wil mij, smeek ik, maar er komt niets.

‘Hoe is het eigenlijk afgelopen met die bizarre kaart?’ vraagt Marv even later.

‘Wat?’

‘Je weet heus wel wat ik bedoel, verdomme.’ Hij wijst naar me met zijn sigaar. Hij zou zich wel eens mogen scheren.

Iedereen luistert terwijl ik lieg. ‘Die heb ik weggegooid.’

Marv geeft zijn goedkeuring. ‘Goed idee. Was toch allemaal gelul.’

‘Zeker weten,’ zeg ik instemmend. Einde verhaal. Geloof ik.

Audrey kijkt me geamuseerd aan.

Tijdens de volgende paar potjes denk ik terug aan de gebeurtenissen eerder, toen ik naar 13 Harrison Avenue ging.

Ik moet bekennen dat ik behoorlijk opgelucht was, omdat er niet echt iets gebeurde. De enige die ik zag was een oude vrouw die geen gordijnen voor haar ramen had hangen. Ze zat daar in haar eentje, haar avondeten te maken en te eten en thee te drinken. Ik geloof dat ze een salade en wat soep at.

En eenzaamheid.

Die at ze ook.

Ik vond haar aardig.

Ik bleef al die tijd in mijn taxi zitten, van waaruit ik naar haar keek. Het was heet en ik dronk wat koud water. Ik hoopte steeds dat het goed met de vrouw ging. Ze zag er zachtaardig en vriendelijk uit, en ik weet nog hoe haar ouderwetse fluitketel floot tot ze ernaartoe liep en hem tot rust bracht. Ik weet bijna zeker dat ze ertegen praatte, alsof ze het tegen een kind had. Alsof het een huilende baby was.

Ik werd een beetje droevig bij de gedachte dat iemand zo eenzaam kon zijn dat ze zichzelf moest troosten met het gezelschap van fluitende spullen, en in haar eentje zat te eten.

Niet dat ik het nou zoveel beter doe.

Laten we wel wezen – ik gebruik mijn maaltijden in het gezelschap van een zeventienjarige hond. We drinken samen koffie. Je zou bijna denken dat we een getrouwd stel waren als je ons samen ziet. Maar toch…

De oude vrouw raakte iets in me.

Toen ze haar handen uitstrekte en de thee inschonk, leek het alsof ze ook iets in mij schonk terwijl ik daar in mijn taxi zat te zweten. Het leek wel of ze een touwtje vasthield en er heel zachtjes aan trok om me open te maken. Ze kwam binnen, stopte een stukje van zichzelf in mij, en vertrok weer.

Diep vanbinnen, daar ergens, voel ik het nog zitten.

Ik zit hier te kaarten en zie haar afbeelding op de tafel. Alleen ik kan haar zien. Ik zie hoe haar handen trilden toen ze de lepel naar haar mond bracht. Ik wil zien dat ze lacht of iets van blijdschap of tevredenheid uitstraalt, zodat ik weet dat het goed met haar gaat. Maar al snel dringt het tot me door dat ik daar zelf achter moet zien te komen.

Ik ben aan de beurt.

‘Jij bent, Ed.’

Ik ben, en doe niets.

Ik heb nog maar twee kaarten en moet kloppen.

Klaveren Drie en Schoppen Negen.

Maar vanavond wil ik juist meer kaarten hebben. Ik hoef niet zonodig te winnen. Ik geloof dat ik wel weet wat ik moet doen voor de oude vrouw en sluit een weddenschap af met mezelf.

Als ik Ruiten Aas pak, heb ik gelijk.

Zo niet, dan heb ik het mis.

Ik vergeet te kloppen en iedereen lacht me uit terwijl ik kaarten begin te pakken.

Eerste kaart: Klaveren Vrouw.

Tweede kaart: Harten Vier.

Derde kaart: yes!

Iedereen vraagt zich af waar in hemelsnaam die grijns op mijn gezicht vandaan komt, behalve Audrey. Audrey knipoogt naar me. Zij weet, zonder verdere vragen te stellen, dat ik het met opzet deed. Ruiten Aas ligt in mijn hand.

Dit is een stuk beter dan Edgar Street.

Ik voel me goed.

Het is dinsdag en ik trek mijn witte spijkerbroek en mooie zandkleurige laarzen aan. Ik haal een net overhemd uit mijn kast. Ik ben naar de taartenwinkel geweest, waar ik werd geholpen door een heel behulpzaam meisje dat Misha heet.

(‘Ken ik jou niet ergens van?’ vroeg ze.

‘Misschien. Ik weet niet precies…’

‘O, wacht – jij bent die jongen van de bank. De held.’

De sukkel, zul je bedoelen, dacht ik, maar ik zei: ‘O ja, jij bent dat meisje van achter het loket. Werk je tegenwoordig hier?’

Ze knikte. ‘Ja.’ Ze was een beetje in verlegenheid gebracht. ‘Ik kon de stress in de bank niet aan.’

‘De overval?’

‘Neuh, mijn baas was een ongelofelijke zak.’

‘Die met de acne en de zweetvlekken?’

‘Ja, die ja… Probeerde laatst zijn tong in mijn mond te duwen.’

‘Ach ja,’ zei ik. ‘Mannen. We zijn ook allemaal hetzelfde.’

‘Wat jij zegt.’ Maar ze bleef van begin tot eind vriendelijk. Toen ik weer buiten was, riep ze me achterna: ‘Laat de taart je smaken, Ed!’

‘Bedankt, Misha,’ riep ik terug, maar niet hard genoeg waarschijnlijk. Ik houd er niet van om lawaai te maken in het openbaar.

En weg was ik.)

Ik denk er even aan terug terwijl ik de doos openmaak en naar een halve chocoladetaart kijk. Ik heb medelijden met het meisje omdat het niet echt leuk moet zijn geweest dat die kerel aan haar zat, en omdat zíj degene was die ontslag heeft genomen. De klootzak. Ik ben veel te bang om mijn tong in de mond van een meisje te steken. En ik heb acne nóch zweetvlekken. Ik heb totaal geen zelfvertrouwen. Dat is alles.

Maar goed.

Ik onderwerp de taart aan een laatste inspectie. Ik ruik lekker. Ik heb mijn mooiste kleren aan, ik ben er helemaal klaar voor.

Ik stap over de Portier heen en trek de deur achter me dicht. Het is een koele, grauwe dag en ik wandel naar Harrison Avenue. Ik kom er om zes uur aan, en de oude vrouw is in de weer met de fluitketel.

Het gras in haar voortuin is goudkleurig.

Het kraakt onder mijn voeten, het klinkt alsof iemand een hap geroosterd brood neemt. Mijn laarzen lijken sporen achter te laten en het voelt echt alsof ik over een enorme geroosterde boterham loop. De rozen zijn het enige waar nog leven in zit, die staan fier overeind langs de oprijlaan.

Haar veranda is van cement. Oud en gebarsten, net als de mijne.

De hor is gescheurd aan de zijkanten. Rafelig. Ik doe hem open en klop op het hout. Het geluid loopt synchroon met mijn hartslag.

Haar voetstappen komen naar de deur. Haar voeten klinken als het getik van een klok. Die de seconden aftelt tot dit moment.

Daar staat ze.

Ze kijkt me aan en heel even gaan we helemaal in elkaar op. Ze vraagt zich af wie ik ben, maar dat duurt niet langer dan een fractie van een seconde. Dan, terwijl er een schok van herkenning over haar gezicht trekt, glimlacht ze naar me. Ze glimlacht zó hartverwarmend en zegt: ‘Ik wist wel dat je zou komen, Jimmy.’ Ze doet een stap naar voren en omhelst me stevig: ze slaat haar zachte, gerimpelde armen om me heen. ‘Ik wist wel dat je zou komen.’

Als we ons weer los hebben gemaakt, kijkt ze me weer aan, net zo lang tot er een traan in haar oog verschijnt. Die glijdt naar buiten, op zoek naar een rimpel, waarlangs hij naar beneden biggelt.

‘O,’ en ze schudt haar hoofd. ‘Dankjewel, Jimmy. Ik wist het. Ik wíst het.’ Ze pakt mijn hand vast en leidt me het huis binnen. ‘Kom binnen,’ zegt ze. Ik loop achter haar aan.

‘Blijf je eten, Jimmy?’

‘Alleen als het uitkomt,’ antwoord ik.

Ze grinnikt. ‘“Als het uitkomt…”’ Ze wuift m’n aarzeling smalend weg. ‘Je bent een beetje van de kaart, hè Jimmy.’

En of ik verdomme van de kaart ben.

‘Natuurlijk komt het uit,’ gaat ze verder. ‘Het lijkt me heerlijk om het over vroeger te hebben, wat jij?’

‘Natuurlijk.’ Ze neemt de taart van me aan en zet hem in de keuken. Daar hoor ik haar een beetje rommelen en ik roep om te vragen of ik iets kan doen. Ze zegt dat ik gewoon moet gaan zitten en moet doen of ik thuis ben.

De eetkamer en keuken kijken allebei uit op straat en terwijl ik aan de eetkamertafel zit, zie ik mensen voorbijlopen, voorbijrennen. Sommigen wachten even op hun hond en gaan dan weer verder. Op tafel ligt een 65+-kaart. Ze heet Milla. Milla Johnson. Ze is tweeëntachtig.

Wanneer ze terugkomt, heeft ze eten bij zich dat hetzelfde is als de avond ervoor. Sla en soep en wat thee.

We eten en ze vertelt me over haar dagelijkse uitstapjes.

Ze praat altijd vijf minuutjes met Sid in de slagerij maar koopt nooit vlees. Ze kletst gewoon wat en lacht om zijn grapjes, die niet echt grappig zijn.

Om vijf voor twaalf luncht ze.

Ze zit in het park, kijkt naar de spelende kinderen en de skateboarders die hun kunstjes vertonen en zwerft wat rond bij de skatebaan.

’s Middags drinkt ze koffie.

Om halfzes kijkt ze naar Rad van Fortuin.

Om zes uur eet ze warm.

Om negen uur ligt ze in bed.

Wat later op de avond stelt ze me een vraag. We hebben de afwas gedaan en ik zit weer aan tafel. Milla komt weer binnen en zit zenuwachtig in haar stoel.

Ze steekt haar trillende handen uit.

Naar de mijne.

Die pakt ze vast en haar smekende ogen breken me open.

Ze zegt: ‘Vertel me eens, Jimmy.’ Haar handen beginnen een beetje harder te trillen. ‘Waar was je nou al die tijd?’ Haar stem klinkt gepijnigd maar zacht. ‘Waar was je nou?’

Er zit iets klem in mijn keel – de woorden.

Uiteindelijk herken ik ze en zeg: ‘Ik was op zoek naar jou.’ Ik spreek die zin uit alsof het de enige waarheid is die ik ooit gekend heb.

Al knikkend deelt ze mijn overtuiging. ‘Dat dacht ik al.’ Ze trekt mijn handen naar zich toe, leunt voorover en kust mijn vingers. ‘Jij weet ook altijd precies wat je moet zeggen, hè Jimmy?’

‘Ja,’ zeg ik. ‘Ik geloof het wel, ja.’

Niet veel later zegt ze dat ze naar bed moet. Ik weet bijna zeker dat ze de chocoladetaart is vergeten, terwijl ik daar echt naar snak. Het is bijna negen uur, en ik voel aan mijn water dat ik geen kruimel van die taart ga krijgen. Ik schaam me er diep voor. Dat ik iemand ben die zich zorgen maakt over het feit dat er misschien één stukje taart aan zijn neus voorbijgaat.

Tegen negenen komt ze naar me toe en zegt: ‘Ik denk dat ik maar beter naar bed kan, Jimmy. Wat denk jij?’

Ik praat zachtjes. ‘Ja Milla, ik denk het ook.’

We lopen naar de deur en ik kus haar op haar wang. ‘Dank je voor het eten,’ zeg ik en loop naar buiten.

‘Het was me een genoegen. Kom je nog eens terug?’

‘Zeker.’ Ik draai me om en antwoord: ‘Binnenkort.’

De boodschap is dit keer de eenzaamheid van deze oude dame te verzachten. Dat gevoel wordt sterker naarmate ik dichter bij huis kom, en zodra ik de Portier zie til ik hem op en houd hem met zijn volle vijfenveertig kilo in mijn armen. Ik kus hem, in al zijn smerigheid en stank en voel me alsof ik vanavond de hele wereld aankan. De Portier kijkt me geamuseerd aan en vraagt dan: ‘Wat dacht je van een bakkie, jongen?’

Ik zet hem weer neer en lach en zet een kop koffie neer voor de ouwe schooier, met veel suiker en melk.

‘Jij ook een kopje, Jimmy?’ vraag ik aan mezelf.

‘Ja,’ antwoord ik. ‘Lekker.’ Ik lach weer en voel me op-en-top boodschapper.