Mats Hjörne leunt voorover. Hij wil zijn grote hand uitsteken en het kleine handje van Lalezar in de zijne sluiten, haar de kracht geven om te vertellen. Hij ziet dat het moeilijk voor haar is, hij ziet hoe ze vecht. Hoe de gedachte aan Korosh donkere sluiers over haar bleke gezicht werpt.
‘Wat is er gebeurd?’
‘Ik heb gelogen. Dat is wat er is gebeurd. En de rest deed er toen verder niet meer toe. Het was alsof alles wat ik zei en deed daarna een leugen voor ze was.
‘Waar loog je dan over?’
‘Ik had gezegd dat ik op schoolreisje ging. Zo dom. Zo gemakkelijk te controleren. Zo eenvoudig om te worden betrapt.’
‘Wat is er toen gebeurd? In Gävle?’
‘Niets. Dus… we hebben niets gedaan. Niet dát!’
Lalezar gaat met een hogere stem praten. Haar stekels staan uit. Haar blik is als van een hond die slaag heeft gekregen.
‘Rustig maar. Ik beschuldig je nergens van. Ik geloof je.’
‘Maar dat was het probleem. Ik was daar, bij hem, toen mijn vader mij op mijn mobiel belde. Mijn ene broer was bij de kiosk een klasgenote van mij tegengekomen en had gevraagd waarom zij niet mee was op het uitstapje… Mijn vader belde mij en toen ik opnam… Korosh kwam net zijn studentenkamer binnen. Hij had twee koppen thee gezet in de keuken, daar op de gang, en kwam ermee binnen. Hij lachte en zei iets. Mijn vader hoorde dat. En die begon te schreeuwen.’
‘Wat heb je toen gedaan?’
‘Ik ben naar huis gegaan.’
‘Meteen?’
‘Ja, bijna. De eerste trein naar Stockholm.’
‘En toen?’
‘Ja, toen was het al te laat. Bij alles wat ik zei, noemden ze me een leugenaar. Ik had gelogen over dat reisje naar Gävle, dus dan zou ik vermoedelijk ook wel liegen over Korosh en mij. Toen ze vroegen of wij… ja… Het deed er niet toe wat ik zei. “Je liegt,” zeiden ze alleen maar. “Je bent een hoer,” was het enige wat ze konden zeggen.’
Mats Hjörne sluit zijn ogen. Hij probeert het voor zich te zien. Probeert het te begrijpen. Zou hij dat woord ooit in de mond kunnen nemen over zijn dochter? Hij meent van niet. Hij probeert niet te oordelen, probeert zijn gedachten onder controle te houden zodat die niet uitmonden in vooroordelen en veroordelingen. Maar hij kan het niet laten. Hij kan het niet begrijpen.
Ze is zeventien, geen twaalf. Wat maakt het eigenlijk uit of ze haar maagdelijkheid zou hebben gegeven aan een jongen in een studentenkamer in Gävle? Een jongen aan wie ze bovendien haar hart lijkt te hebben verpand? En wat maakt het eigenlijk uit dat ze loog over waar ze heen ging? Ze was immers ongedeerd, buiten gevaar. Hij herinnert zich zijn eigen hysterische ongerustheid toen Anna een paar jaar geleden van huis was weggelopen. De ongerustheid die overging in woede, en hoe hij had geschreeuwd en gescholden. Maar daarom was ze in zijn ogen nog geen hóér.
Hjörne zet zijn persoonlijke gedachten opzij. Concentreert zich op Lalezar en haar verhaal. Hij moet het belangrijkste te weten zien te komen.
‘En toen? Op 22 april? Hoe is dat gegaan? Hebben jullie elkaar tussendoor nog gezien?’
‘Nee. Ik heb een nieuw profiel aangemaakt op Facebook, en dat had hij ook gedaan. Hij noemde zich Sebastiaan X en ik noemde mezelf Maja Larsson. Alleen maar opdat ze ons niet zouden vinden. En zo konden we toch contact houden.’
‘En de tweeëntwintigste?’
‘Hij kwam ’s middags met de trein uit Gävle.’
‘Waarom? Was hij niet bang?’
Lalezar zwijgt. Ze strijkt met haar vingers over de dunne gouden ring aan haar linkerhand, doet hem voorzichtig af. Ze legt hem in haar handpalm en weegt het kleine sieraad in haar hand. Alsof de zwaarte van de liefde van Korosh, van haar verantwoordelijkheid, voelbaar is in het gewicht van het goud.
‘Wanneer heb je die gekregen?’
‘In Gävle.’
‘Maar…’
‘Ik had hem verstopt, ik heb hem niet gedragen voordat… Ik heb hem omgedaan nadat ze hem hadden gedood.’
Mats Hjörne staart het meisje aan.
‘Was dat het geval?’
‘Ja. Wat had u dan gedacht?’
‘Maar waarom kwam hij?’
‘Omdat hij dacht dat ik hem dat had gevraagd.’
Opnieuw trekt een donker waas over Lalezars gezicht. Haar ogen worden zwart van verdriet, ze perst haar lippen op elkaar en voor het eerst vindt Mats Hjörne dat het mooie jonge gezichtje bijna lelijk wordt. Zo is verdriet. Dat doet haat met mensen.
‘Mijn oudste broer had mijn mobiele telefoon gepikt. Ik had hem verstopt, gebruikte hem bijna niet meer, maar hij had hem gevonden. Hij had onze berichten gelezen. Had ze aan vader en moeder laten zien. En toen had hij een sms’je aan Korosh gestuurd, had hem gevraagd te komen.’
‘Wat stond erin?’
‘Wacht.’
Lalezar staat op. De grenen stoel knarst hard op de vloer als ze hem achteruitschuift en naar de keuken verdwijnt. Ze komt terug en geeft Mats Hjörne haar mobiele telefoon.
‘Hier. Lees maar.’
Ze heeft het bericht al voor hem geopend. Hjörne herkent het van toen ze de mobiele telefoon van Korosh hadden bekeken, die ze in Gävle hadden gekregen.
Verstuurde berichten
Aan Korosh
21 april 2008 17:21
Je moet komen. Ze willen mij wegsturen, maar ik wil niet. Ik heb je hulp nodig. Ik red het niet zonder jou. Kom zo snel je kunt. Alleen sms’en, anders komen ze erachter. Je L.
‘Maar… heb jij dat dan niet geschreven?’
‘Nee.’
‘Wie dan wel?’
‘Geen idee. Mijn broers, of allemaal samen. Ik heb het achteraf gelezen, het klonk alsof het mijn woorden waren.’
‘Hoe is het verder gegaan?’
‘Ze bleven met hem sms’en over de treintijden en zo. Toen hij de dag erna uit de trein stapte, stonden ze hem daar op te wachten.’
‘Maar waarom was hij gegaan? Ze hadden hem en jou immers bedreigd.’
‘Juist daarom. Hij dacht immers dat ik dat had geschreven.’
‘En jij? Wist jij ervan?’
‘Ze verschenen opeens met hem bij ons thuis. Mijn broers en mijn vader. Ik stond met mijn moeder in de keuken het eten voor te bereiden. De buitendeur ging open en ik hoorde stemmen. Ik keek de hal in en daar stond Korosh. Toen wist ik het.’
‘Wat?’
‘Dat hij zou sterven. Dat een van ons in elk geval zou moeten boeten. Voor wat we hadden gedaan, of voor wat ze dachten dat we hadden gedaan. Of voor… Ik weet het niet. Ik snap het niet!’
‘Maar hoe kon je daar zo zeker van zijn? Je hebt gezegd dat je familie zo niet was. Hoe konden ze zo zijn veranderd?’
‘Ik heb geen idee. Als ik het wist… ik zweer dat ik het zou zeggen. Maar ik begrijp het niet. Alsof het… voortdurend onder de oppervlakte aanwezig was. Dat het allemaal goed was zolang ik me gedroeg. Misschien kwam het wel door mijn broers.’
‘Je broers? Maar die zijn toch hier in Zweden opgegroeid? Grotendeels, in elk geval?’
Lalezar glimlacht toegeeflijk naar hem. Ze ziet er zo volwassen uit. Hij vraagt zich af of ze een paar maanden geleden net zo rijp was. Het kan ook zijn dat alle gebeurtenissen haar volwassenwording bespoedigd hebben.
‘Denkt u dat de Zweedse samenleving een soort bescherming is tegen de druk van eerwraak?’
‘Nee, zo bedoel ik het niet.’
‘Hoe dan wel?’
‘Ik bedoel alleen dat zij tot de jongere generatie behoren die ziet hoe jongens en meisjes hier in Zweden met elkaar omgaan, ander normen en waarden meekrijgen en niet… ja…’
Hjörne haalt zijn schouders op. Wat moet hij zeggen opdat het niet verkeerd wordt opgevat?
‘Maar ze vormden geen deel van Zweden. Denkt u dat ze welkom waren tussen de Zweden op school? Twee Koerden met een machohouding en een Turkensnor? Denkt u dat er Zweedse meisjes waren die een date met ze wilden?’
‘Pardon? Dus alleen omdat ze geen Zweedse vrienden hadden, werden ze moordenaars?’
Hjörne vraagt zich af waar hij mee bezig is. Of het zo slim is om in een woordenwisseling verzeild te raken een paar minuten voordat een zeventienjarige getuige van een moord over de avond van die moord wil vertellen. Hij probeert te kalmeren.
‘Sorry. Dat meende ik niet. Vergeet wat ik heb gezegd.’
Lalezar zucht diep. Zoals zijn eigen dochter altijd doet als ze een meningsverschil hebben, als ze vindt dat haar vader ontzettend stom en bekrompen is.
‘Nee. Zo eenvoudig is het niet. Maar er moet wel een verklaring zijn als sommige jongens en vaders meer controlerend worden, meer volhardend worden in hun visie over wat meisjes wel en niet mogen nadat ze naar Zweden zijn verhuisd. Dat fantastische verlichte Zweden, het meest geëmancipeerde land ter wereld.’
Hjörne begrijpt wat ze bedoelt. Denkt hij. Hoe uitsluiting en het wantrouwen van gewone Zweden ten aanzien van zij die anders zijn nog meer vervreemding opwekt. En hoe dat op haar beurt in de hand werkt dat mensen geïsoleerd raken, hun eigen mensen opzoeken, teruggrijpen op oude tradities om geborgenheid en de zin van het bestaan te vinden of te hervinden. Hij begrijpt het, maar toch ook weer niet.
‘En toen? Wat gebeurde er toen ze met Korosh bij jullie thuis waren aangekomen?’
‘Toen begreep ik het. Ik had mijn moeder al eerder gevraagd wat ze met die olie moest. Patat bakt ze nooit in olie, dat wordt te vet. Die bakken we altijd in de koekenpan, of in de oven. Ik had het haar gevraagd, maar ze gaf niet echt antwoord.’
‘En?’
‘Toen ze kwamen, toen ik ze in de hal zag… Ik keerde me om en keek mijn moeder aan. Als om haar te vragen: Wist jij dit? Maar ze keek me niet aan. In plaats daarvan zag ik hoe ze de plaat onder de pan op de hoogste stand zette.’