Wie maakt zich nog druk om een voormalige politieman? Wie denkt er nog aan alles wat hij heeft gedaan? Alle gevechten die hij heeft doorstaan, alle raddraaiers die hij heeft opgepakt, iedereen die hij heeft beschermd en gered?
Geen hond, zou ik zeggen.
Ik kon gisteren moeilijk in slaap komen. De midzomernacht die nooit echt donker wilde worden, de slaap die nooit wilde komen. De onderhuidse jeuk, de rusteloosheid als een kramp in je armen en benen. Ik heb bij het ochtendgloren honderd opdrukoefeningen gedaan, maar dat hielp niet.
Het is alsof ik nooit heb bestaan. Degenen die het vroeger met me eens waren, die me steunden en brieven schreven, rapporten ondertekenden en zeiden dat ik een van de allerbesten was. Die hebben me in de steek gelaten.
Ze zijn menu vergeten.
Ik heb een paar uur geslapen, hoewel het nooit echt donker werd. Maar toen dook Louise op. Uiteraard.
‘Herinner je je de eerste nacht nog?’
Ze fluisterde in mijn oor. Ik zweer het, ik kon de warmte van haar adem in mijn hals voelen. Haar stem zachtjes en wat hees.
‘Hoe je me streelde tot ik in je armen in slaap viel? Hoe je me wakker maakte met kussen en bonkende wellust? Hoe we de eerste drie, vier dagen in bed bleven? Hoe je zei dat je me nooit meer los zou laten?’
Ik probeerde antwoord te geven, maar dat ging niet. In mijn droom kon ik mijn lippen niet sturen. Ik had ‘ja’ willen zeggen.
Ja, dat weet ik nog, Louise. Dat zal ik nooit vergeten.
Haar stem werd ijskoud ondanks de warme bries van haar ademhaling.
‘Hoe heeft het zo anders kunnen lopen, hoe heb jij zo anders kunnen worden? Waarom? Wat heb ik fout gedaan? Wat heb ik gedaan om alles te verdienen wat je mij hebt aangedaan? Klootzak. Alle schoppen. Alle klappen. Alle keren dat je bij me binnendrong hoewel ik schreeuwde. Alle keren dat je mij met mijn hoofd tegen de keukentafel smeet. Tegen het hoofdeinde van het bed. Tegen de tegels boven de badkuip. De deurpost naar de slaapkamer. Waarom?’
Ik wilde mijn ogen niet opendoen.
Ik durfde niet. Ik wilde niet zien hoe ze er nu uitzag. Mijn knapperd, mijn lekkere stuk. Hoe ziet een wraakgodin eruit als ze terugkeert uit haar graf? Stinkend, rottend, bloederig, groengrijs van de schimmel en de aarde? Zijn er ogen, een mond en haar? Ik wilde het niet weten.
Dus ik kneep mijn ogen dicht, maar kon niets doen. Het was immers niet echt, en daarom kon ik het niet bereiken, beïnvloeden. De Louise van mijn droom, nee, van mijn nachtmerrie, kon ik niet bereiken.
‘Weet je wanneer ik een besluit heb genomen? Wil je dat weten?’
Ik probeerde te knikken, maar er gebeurde niets.
‘Herinner je je de eerste zondag van advent nog? De kerstmuziek uit de stereo, het eerste kaarsje dat ik had aangestoken op de keukentafel? Herinner je je de zalm nog die ik had klaargemaakt, die volgens jou halfrauw en smerig was, en naar kut rook? Weet je nog, Jocke?’
Haar ademhaling verspreidde nu de stank van de onderwereld. Uit haar mond kwam de odeur van duizend larven, uit het lijk van mijn vrouw, uit het pikzwarte geweten dat daar van beneden brulde.
‘Weet je nog hoe je mij neukte met je Sig Sauer, Jocke? Dat ben je toch niet vergeten? Hoe je lachte en steunde toen ik onder je lag te kronkelen? Hoe je in mijn oor hijgde en vroeg of de hoer een echt schot in haar poes wilde. Hoe ik schreeuwde, Jocke. Dat vergeet je toch niet?’
Het geschreeuw van die nacht stuiterde tegen de muren in mijn cel. Net zo wanhopig als toen, net zo heerlijk opwindend als toen.
‘Dat was het moment dat ik mijn besluit heb genomen, Jocke.’