Madeleine Edwards zit achter het stuur. Mats Hjörne zit naast haar een beetje te dommelen. Hij heeft Rix fm ingesteld en trommelt op zijn been mee in het tempo van Justin Timberlakes laatste nummer. Hij playbackt zelfs de tekst, hij lijkt hem goed te kennen.
‘Hoe oud zijn jouw kinderen?’
‘Zeventien en negentien. En jouw dochter?’
‘Alexandra is veertien.’
‘Is zij ook zo gek op Justin?’
‘Maak je een geintje? Op de grens van bezetenheid!’
Ze rijden op de e4 richting Stockholm, ze zijn iets minder dan een uur geleden uit Gävle vertrokken. Madeleine trapt het gas op de linkerbaan flink in. Ze had Hjörne daarnet even schuin aangekeken toen ze over de toegestane honderdtien kilometer per uur ging, maar het lijkt hem niet te deren.
Het is een heerlijke midzomeravond, eindelijk is het opgehouden met regenen. De zon was even terug zó verblindend dat Madeleine Hjörne moest vragen zijn zonneklep te draaien. Nu gloeit de horizon achter de weilanden en de bossen. Op zulke avonden is Madeleine dol op autorijden. Ze ziet berkenbossen en overvloedig groen, grazende paarden en overal op het veld hooibalen in plastic als witte sneeuwballen in de lichte vooravond.
Ze moet even aan Alexandra denken, aan het feit dat ze haar dochter juist vanavond alleen thuis heeft gelaten. Er zouden een paar vrienden komen om te barbecueën. En Alexandra was al chagrijnig voordat Madeleine had gezegd dat ze voor haar werk die dag weg moest. Chagrijnig tegen Madeleine, vanwege de ruzie van vorige week, chagrijnig tegen haar vader, die niet had gevraagd of ze midzomer met hem op het platteland wilde vieren. Gewoon in het algemeen in de contramine, met de rondrazende tienerhormonen op hun hoogtepunt.
Maar haar slechte geweten speelt op en blijft vervolgens aanwezig als een zeurende pijn in haar onderbuik.
Madeleine zet de radio harder. Hjörne grijnst en trommelt door. Het volgende nummer is een oude song van u2. Ze reiken allebei meteen weer naar de volumeknop om het geluid nóg harder te zetten. Ze lachen en de auto vult zich met de stem van Bono. Ze luisteren zwijgend en zoeven door de zomeravond over de snelweg.
Through the storm were ach the shore
You give it all but I want more
And I’m waiting for you
With or without you
I can’t live
With or without you
‘Denk jij dat dat zo is?’
Hjörne stelt de vraag rechttoe rechtaan, zijn ogen nog steeds gesloten.
‘Pardon? Wat?’
‘O, sorry. Ik zat te denken aan mannen, gemene mannen. Mannen die slaan, die onderdrukken en doden.’
‘Oké.’
‘En je vraagt het je altijd af. Toch? Waarom ze niet vertrekken. Die vrouwen die worden geslagen. Waarom jullie blijven.’
‘Jullie? Ik heb niet samengewoond met iemand die me sloeg!’
Madeleine hoort dat ze beledigd klinkt, en ze weet niet waarom. Of ze zich beledigd voelt omdat Mats Hjörne denkt dat ze getrouwd is geweest met iemand die haar sloeg of dat ze niet de kracht en de energie zou hebben gehad om bij hem weg te gaan. Of is het gewoon de manier van zeggen?
‘Oké. Ik doelde ook niet op jou.’
Hij klinkt onbekommerd. Hij lijkt de lading van zijn woordkeuze niet te zien. Hij is niet iemand die zich aangesproken voelt als een deel van een geslacht dat wordt onderworpen en verdrukt. Madeleine voelt dat ze overreageert.
‘Maar wat bedoel je dan?’
‘Dat je niet zonder hem kunt leven. Maar ook niet mét hem.’
‘Waarom niet zonder hem?’
‘Omdat hij de enige liefde is die je kent.’
‘Denk je dat het zo is? Denk je dat echt?’
‘Zo kan het zijn. Dat dat in elk geval de enige liefde is die je denkt waard te zijn.’
‘Hmm. Nu je het zo zegt.’
Ze luisteren weer naar de muziek. De tonen van de karakteristieke gitaar van The Edge vervullen Madeleine met weemoed en verlangen. Ze is opeens twintig jaar terug in de tijd, in de zomer dat u2 het enige was waar zij en haar vrienden naar luisterden.
Ze gniffelt.
‘Weet je? Zal ik je eens wat bekennen?’
‘Graag.’
‘Een oud vergrijp. Beloof je dat je me er niet voor oppakt?’
Hjörne kijkt Madeleine grinnikend aan.
‘Dat kan ik niet beloven. Dat ligt eraan wat je hebt uitgespookt. Is het lang geleden? Is het een zware overtreding?’
‘Niet direct. Ik heb in 1987 een rits Amerikaanse bootlegs binnengesmokkeld van een reisje naar Los Angeles en die aan mijn vrienden doorverkocht. De geluidskwaliteit op die platen was abominabel, maar dat maakte niet uit. Het was een illegale opname van een van u2’s concerten in Californië en iedereen had het over die tournee. Ik kocht vier of vijf platen van een jongen die langs Venice Beach stond en heb die mee naar huis genomen.’
Madeleine schudt haar hoofd geamuseerd bij die herinnering. Hoe ze er in die tijd uitzag. Die permanent van toen, de zwarte tricotjurk waar ze een hele zomer in woonde, de dunne leren riempjes die ze om haar polsen en enkels droeg. Rechtenstudente, maar met nog één been in de onverantwoordelijke jeugd die ze niet wilde loslaten. Ze wilde niet het kostuum worden dat ze vandaag de dag is.
Hjörne gaat rechtop zitten. Ze kijkt hem zijdelings aan, ziet hoe hij probeert er streng uit te zien.
‘Ik heb alleen één vraag.’
‘Wat? Hoeveel ik eraan heb verdiend? Dat was niet veel.’
‘Nee. Heb je er eentje zelf gehouden? En heb je die nog?’
Madeleine grijnst inwendig. Ze mag deze man werkelijk.
‘Ik zal hem opzoeken. Dat beloof ik je.’
‘Ik wil hem graag horen. Ik ben een toegewijde fan, weet je. Ik ben bij al hun concerten in Zweden geweest.’
Ze rijden verder door het midzomerse Zweden. Ze zijn het erover eens dat het concert in Globen in 1992 het beste van de band was, op de voet gevolgd door de Zooropa-tournee in het stadion van Stockholm in juli 1993. Maar het concert in Globen slaat alles, vinden ze allebei.
Madeleine rilt bij de herinnering aan het gejuich dat uit het bijna kokende publiek opsteeg toen de o zo bekende eerste maten van Abba’s ‘Dancing Queen’ het concert halverwege opeens onderbraken. De schijnwerpers die in de publiekszee zochten naar de catwalk die de mensenmenigte doorkliefde. Björn en Benny als verrassingsact. Een meer dan breed grijnzende Benny Andersson achter de piano en Bono, Bono nota bene, die op het podium ging liggen en de Zweedse muziekhelden aanbad. ‘We’re not worthy.’
Madeleine merkt dat ze zit te lachen, breeduit. Dat is lang geleden. Ze is blij dat ze naar Gävle zijn gegaan. Hoewel het midzomer is.
Het heeft iets speciaals om met iemand in een auto te zitten, door het vallen van de avond te rijden en te praten, naar muziek te luisteren en elkaar te leren kennen.
Dat is lang geleden. Veel te lang geleden.
Wanneer Hjörne op een bord met de aanduiding van een benzinepomp en een wegrestaurant wijst, geeft ze zonder aarzelen richting aan en draait de snelweg af. Het maakt haar niets uit dat het menu op deze dag vermoedelijk zal bestaan uit een akelige pyttipanna met een vettig ei.
Op de een of andere manier is dat gewoon oké, gezien het gezelschap.
In Gävle had het geregend toen ze daar laat in de middag waren gearriveerd. Het asfalt in de stad was nat en ze had telkens moeten afremmen als ze door de grote plassen reed die op de straten waren ontstaan. Maar het was een zomers buitje dat snel was overgetrokken. Even later had de zon geschenen vanuit een felblauwe hemel en hadden ze mensen drijfnat bij bushaltes en op parkeerplaatsen zien staan lachen om de wolkbreuk. Erger dan dat was het niet. Alleen een beetje water.
Manoush Heidari had hen in zijn uiterst kleine studentenflat opgewacht. De weinige vierkante meters van de kamer waren tot de nok toe gevuld met boeken, papieren, kleding, sporttassen en lege frisdrankblikjes. Het grote lichaam van Mats Hjörne vulde zo ongeveer het hele bankje en Madeleine was op een harde stoel gaan zitten. Manoush Heidari zat op de rand van zijn zorgvuldig opgemaakte bed.
Hij had blauwe ogen, had Madeleine opgemerkt. Ongebruikelijk voor een Iraniër, dacht ze, maar wat wist ze daar eigenlijk van? Hij droeg een bril zonder poten, een keurig gestreken overhemd en een donkere spijkerbroek. Zijn haar was vochtig, alsof hij net had gedoucht of buiten had gelopen toen die stortbui kwam. Hij studeerde voor ingenieur. Op een klein bureau lagen wat boeken opengeslagen, samen met een schrijfblok, een zoemende laptop, pennen en wat andere spullen. Een glas thee. Hij leek geen andere plannen voor de avond te hebben dan studeren.
De jongeman leek dankbaar dat ze gekomen waren, blij dat hij mocht vertellen wat hij over zijn overleden studievriend Korosh Hosseini wist. Ze waren meteen uit Stockholm vertrokken nadat hij had gebeld om te zeggen dat hij informatie had over de laatste weken van het leven van Korosh Hosseini. Hij vertelde geestdriftig, alsof hij van het verhaal af wilde.
‘Hij was nooit geïnteresseerd in iemand. In geen van de meiden die we ontmoetten, het deed hem niets. Korosh was gereserveerd, vrij serieus en eigenlijk een beetje saai. Toch mocht ik hem wel, maar het duurde een tijd voordat je hem leerde kennen. Ik geloof dat ik hem al meer dan een halfjaar kende voordat ik hem voor het eerst zag lachen. Dat was gewoon niet zijn ding. Hij had vermoedelijk ook niet zoveel om over te lachen. Hij was ontzettend eenzaam en daar leed hij onder. Hij had geen familie en verlangde er vast naar iemand in zijn nabijheid te hebben. Toch wilde hij nooit iets met de meisjes.’
‘Had hij wel de aandacht van de dames?’
‘Ja, natuurlijk. Meiden worden juist aangetrokken tot het moeilijke, duistere type. Toch?’
Manoush keek hen aan, als om instemming te zoeken. Hjörne knikte kort ter bevestiging.
‘Ik herinner me nog specifiek één meisje dat ik zelf erg leuk vond. Nadia, we zagen haar op verschillende feesten. Ze bleef altijd bij Korosh in de buurt, dat was heel opvallend. Iedereen zag dat ze geïnteresseerd was, maar ze was als een vlieg op zijn gezicht. Op het eind was dat dan ook vrij irritant. Ik heb zelf een keer geprobeerd om haar belangstelling te wekken, maar nee. En hij zag haar niet eens staan. Als een vlieg, ja. Die hij wegsloeg als ze te dichtbij kwam.’
‘Oké. Maar wanneer is Lalezar in beeld gekomen? En hoe had hij haar ontmoet?’
‘Zij is er volgens mij altijd geweest. Daarom was hij vast zo moeilijk bereikbaar voor andere vrouwen.’
‘Hoezo, altijd geweest?’
‘Ze kenden elkaar van de tijd in het asielzoekerscentrum. Wisten jullie dat niet?’
Hjörne en Edwards keken elkaar even snel aan. Edwards haalde haar schouders op. Daar had ze geen idee van.
‘Nee. En sindsdien hadden ze contact met elkaar gehouden?’
‘Dat weet ik niet. Hij had het het laatste halfjaar over haar. Maar ze was een meisje dat hij kende van vroeger.’
Hjörne en Edwards schrokken weer. Dit was volkomen nieuw. Ze wisten niet dat Korosh Hosseini Lalezar Tigris al zo lang kende.
‘Oké. En nu als tieners waren ze verliefd op elkaar geworden?’
Manoush Heidari schudt zijn hoofd bij die vraag.
‘Nee, nee. Het was meer dan dat. Hij was zo verliefd… zo… als een gek, weet u. Hij hield van haar. Meer dan wat dan ook. Hij… ja, weet u, je werd gewoon jaloers op hem als je hem zag. Ik weet dat ik me afvroeg of ik er zelf ooit zo uit zou zien. Gestoord, als een lallende idioot. En toch zo gelukkig.’
‘Wat heeft hij jou over haar verteld? En over hun relatie?’
Manoush Heidari sloot zijn ogen, alsof hij zijn overleden vriend voor zich zag. Hij glimlachte om de herinnering aan diens verliefde gelaatsuitdrukking. Hij keek weer naar Edwards en Hjörne.
‘Het werd nooit wat. Ik bedoel, er gebeurde nooit wat. Ik geloof dat ze niet eens… ja, ze zullen elkaar wel hebben gezoend. Maar het was niet… u weet wel.’
Manoush Heidari maakte een snel gebaar met zijn rechterhand, bewoog hem gebald heen en weer. Leek opeens te bedenken hoe grof dat eruit moest zien en stopte in zijn beweging.
‘Ja, nou ja. Zo was het dus niet. Dat wat je meestal doet. Zo was zij niet. Hij ook niet, volgens mij.’
Een wat gegeneerde grijns. Vol zelfkritiek. Manoush Heidari leek zichzelf te aanschouwen, en zijn houding tegenover het andere geslacht in vergelijking met Korosh Hosseini, en leek niet bijster trots op zijn eigen gedrag.
‘Maar als ze hem kenden? Die broers. Wat was dan het probleem?’
‘Het probleem?’
‘Ja, dat Korosh en Lalezar verliefd op elkaar waren.’
Manoush Heidari keek hen aan. Sceptisch. Alsof ze niet helemaal goed bij hun hoofd waren die twee, die politieman en die officier van justitie. Alsof ze helemaal niets snapten.
‘Ze hadden waarschijnlijk iemand anders voor haar in gedachten. Volgens mij was dat het gewoon. Een andere jongen, er was een soort plan voor haar. Ik denk dat dat het was. Ze wilden Korosh gewoon niet hebben.’
‘Dat zou de reden zijn?’
‘Nou ja, ik weet het ook niet. Ik snap er ook geen bal van! Ik…’
Manoush Heidari sloeg met de palm van zijn hand op het strakgetrokken dekbed op het opgemaakte bed.
‘Ik kan geen antwoord geven op de vraag hoe zij denken. Ik heb geen flauw idee. Ik ben Iraniër. Ik ben geen Koerd. Ik weet niets over die eerwraakcultuur. Waarom vragen jullie dat aan mij?’
‘Bedoel je dat die in Iran niet bestaat? Maar de familie Tigris, dat zijn toch Koerden uit Noord-Iran?’
‘Ja, uit een of ander bergdorp. Ik kom uit Teheran. Ik heb geen idee. Ik weet daar net zo weinig van als u. Begrijpen jullie dat niet? Denken jullie nou echt dat iedereen uit het Midden-Oosten zijn dochters opsluit en hun kop eraf schiet als ze niet doen wat hun wordt gezegd? Geloven jullie dat dergelijke idioten de steun van anderen hebben, dat het allemaal gestoorde moslims zijn die joelen, in de lucht schieten en Bin Laden eren? Ik haat die shit net zo hard als ieder ander!’
Manoush Heidari zat nu voorovergebogen. Boos. Hij voelde zich duidelijk aangevallen, Madeleine wist niet precies waardoor. Ze hadden niets gezegd.
Ze tilde haar hand op, strekte hem naar hem uit.
‘Luister eens, dat hebben we ook niet beweerd. Maar jij hebt informatie uit de eerste hand over de relatie van Korosh Hosseini met Lalezar en hoe de familie handelde. Wij beweren niet dat jij je moet verantwoorden voor wat zij hebben gedaan, dat is absurd. We willen alleen graag weten wat jij weet. Of ze hem bedreigden.’
‘Of ze hem bedreigden?’
Heidari moest lachen. Hij kwam overeind en liep naar een hoge, smalle ikea-ladekast die naast de deur naar het toilet stond, en trok de bovenste la eruit.
Hij keerde zich naar hen om en hield een zwarte mobiele telefoon omhoog. Hetzelfde model als Madeleine Edwards’ roze mobieltje, zag ze.
‘Hij was zijn telefoon vergeten toen hij naar Stockholm ging. Deze is van hem. Wilt u hem hebben?’
Hij zwaaide ermee, als om een kind te lokken met een snoepje.
‘Is die… van hem? Waarom heb je dat niet eerder gezegd?’
‘Omdat ik hem pas heb gevonden. Daarom heb ik u gebeld.’
‘Nu? Hij is op 22 april uit Gävle vertrokken.’
‘Ik zweer het. Kijk hoe het er hier uitziet. Ik kan mijn eigen onderbroeken niet eens vinden. Korosh was hier de ochtend voordat hij vertrok, die telefoon moet uit zijn zak zijn gevallen.’
‘Waar lag hij?’
‘Pardon?’
‘Die mobiele telefoon. Toen je hem vond?’
‘Onder het bed. Ik was aan het stofzuigen. Ik kreeg damesbezoek.’
Hij lachte een scheef lachje.
‘Geef hier.’
Hjörnes stem was als een zweepslag. Eisend, gewend om te worden gehoorzaamd. Zijn grote hand uitgestrekt.
Manoush Heidari deed een paar stappen door de krappe kamer, hij liep naar Hjörne toe en legde de telefoon in zijn hand. Simpel, alsof het niet het meest interessante bewijsmateriaal tot nu toe was in dit vervloekte politieonderzoek.
Hjörne klapte de telefoon open.
‘U kunt hem gewoon aanzetten. Geen pincode. Kijk eens naar het laatste sms’je. Ja, bekijk ze allemaal maar. Het zijn er een paar.’
‘Waarom is hij opgeladen?’
‘Hè?’
‘Als je hem kortgeleden hebt gevonden. Wanneer was dat?’
‘Eergisteren.’
‘Dan zou hij leeg moeten zijn.’
‘Dat was-ie ook. Ik heb hem opgeladen.’
‘Hoe dan? Had hij toevallig ook zijn oplader hier laten liggen?’
Manoush Heidari had Mats Hjörne chagrijnig aangekeken. Hij had de toon van wantrouwen in de stem van de politieman niet gemist.
‘Er zijn meer mensen met zo’n telefoon. Ik heb een oplader geleend van een meisje hier op de gang.’
‘O? Je kon dat gewoon zien, welke oplader je nodig had?’
‘U weet niet veel van mobiele telefoons, hè?’
Hjörne gaf geen antwoord, maar begon op de telefoon te drukken, die er in zijn grote knuisten klein en onbeduidend uitzag. Madeleine zag niet wat hij las, maar ze zag zijn gezichtsuitdrukking. Ontsteltenis?
Daarna, een grote grijns op zijn gezicht.
‘Nu hebben we ze. Yes, nu pakken we ze!’
Hij gooide de telefoon achteloos naar Madeleine, ze moest snel naar voren buigen om hem op te vangen en te voorkomen dat hij op de grond viel. Ze las. Het was een sms’je van Lalezar Tigris’ broer Loran.
Inbox
Loran
19 apr 2007 16:01
Je gaat dood. Zij gaat dood. Ze is een hoer! Jij bent een hond! Jullie komen nooit in hetzelfde graf.
Madeleine slikte.
Angst voor de inhoud van de tekst vermengde zich met de zo bekende smaak van triomf. Een gevoel van pure en aperte vreugde verspreidde zich door haar lichaam.
Het komt altijd. Als je het het minst verwacht, komt er een opening. Deze ogenblikken komen altijd, je moet er alleen op wachten.
Je moet alleen op de juiste plaats zoeken. Een vermoeide student moet een date hebben en zijn kamer opruimen en een vergeten telefoon vinden.
Ze bladerde terug naar de inbox. Drukte bij een eerder sms’je op Tonen.
Loran
17 apr 2007 03:55
We weten wat jullie doen. Kappen. Of je gaat eraan. Laat haar met rust. Madar jendeh!
‘Wat betekent dat laatste?’
Madeleine Edwards hield de telefoon op naar Manoush Heidari.
‘Dat is… eh… de ergste vloek die je in het Perzisch kunt gebruiken. Dat betekent dat zijn moeder een… tja een…’
‘Hoer is?’
Mats Hjörne vulde het aan.
‘Ja.’
‘Waarom zijn niet al die sms’jes in het Perzisch? Waarom schrijft hij in het Zweeds?’
‘Hè? Waarom niet?’
‘Loran is toch een Koerd.’
‘Ja? Die in Zweden woont. Ik sms ook in het Zweeds met mijn Perzische vrienden. Bovendien heb ik geen Perzisch alfabet in mijn mobiele telefoon, ik weet niet hoe die van u eruitziet?’
Hjörne trok een chagrijnige glimlach als antwoord. Die knul was een echte smartass, zo te horen.
‘Bovendien spreken zij op de eerste plaats Koerdisch. Korosh sprak Perzisch, zoals ik.’
‘Maar die vloek kent hij?’
‘Veel Koerden kennen Perzisch, als ze uit Iran komen. Dat is eh… maar wat hij schrijft, dat is echt een grove belediging. Ze wilden de bedreiging zeker onderstrepen. Het is zoiets als een trap in je ballen, verbaal dan.’
Madeleine Edwards brak weer in het gesprek in.
‘Het feit dat zij Koerden zijn en dat hij Iraniër was. Kan dat een motief zijn geweest? Of liever gezegd, keurden ze hem daarom niet goed als vriend voor Lalezar, denk je?’
Manoush Heidari haalde zijn schouders op.
‘Tja. Ja, dat zou kunnen. Velen willen dat hun dochters binnen de eigen bevolkingsgroep trouwen. Koerden. Iraniërs. Amerikanen. Zweden.’
Madeleine Edwards wilde zeggen dat een Zweeds meisje dat met een Afrikaan wil trouwen, niet direct het risico loopt te worden vermoord, maar liet dat achterwege.