WOENSDAG 18 JUNI
Tobias staat in de keuken met zijn rug naar Maria toe. Hij hakt uien fijn, de boter sist in de koekenpan. Alma zit voor een dvd van Pettson, Maria leest vluchtig het cultuurkatern, waar ze vanochtend geen tijd meer voor had gehad.
Ze ziet aan Tobias’ rug dat hij haar iets wil zeggen, dat hij zich oplaadt. Ze zit zwijgend, wacht tot hij zich zal omkeren. Dat doet hij niet.
Ze probeert hem een opening te geven, probeert zacht en ontvankelijk te klinken.
‘Hoe was het vandaag?’
‘Op het werk, bedoel je?’
‘Mhmm. Überhaupt.’
Tobias husselt uien en knoflook met beide handen door elkaar en laat het mengsel in de hete pan vallen. Hij zet de plaat lager. Nog steeds met zijn rug naar haar toe.
Sinds zondag is er veel gezwegen en zijn er veel ruggen te zien geweest. Zoals zo vaak in Tobias’ familie, als er iemand is uitgevallen en kwaad is geworden, of als er iemand op een feest te veel heeft gedronken en zich belachelijk heeft gemaakt, wordt er gedaan alsof er niets is gebeurd.
Jakob had alleen wat verstrooid gegrijnsd, alsof ze te maken hadden met een lastig zusje, en was naar de anderen in de tuin gegaan. Tobias’ moeder, die in de keuken had gestaan en Maria’s uitbarsting had gehoord, was met een dienblad koffie en een opgeplakte glimlach naar buiten gekomen. Ze had op wat te luide toon gekeuveld over vaste planten en bemesting.
En Tobias zelf had dagenlang amper met zijn vrouw gesproken. Hij was niet onaardig geweest, op geen enkele wijze. Hij had alleen door zijn zwijgen duidelijk gemaakt dat hij vond dat Maria’s optreden zijn aandacht niet waard was.
‘Nee, niets bijzonders. Of… ja, heb ik verteld dat Nicholas vorige week belde?’
Maria verstijft. Nico? Dat moet haar vroegere chef van het nieuws zijn.
‘Nico, dé Nico. Van het nieuws?’
‘Mmm.’
Tobias trekt een la open, buigt zich voorover en lijkt een pollepel te zoeken.
‘Die staan in het afdruiprek.’
Ze wacht tot hij zich zal omkeren. Vroeg of laat moet hij haar in de ogen kijken. Zeggen waar het eigenlijk om gaat.
‘Wat moest hij?’
‘Hij… hij wilde… shit, ik zie geen pollepel. Ben ik blind of zo? Wat nou, in het afdruiprek?’
‘Wat wilde Nico van je?’
Tobias keert zich om. Hij staat tegen het aanrecht geleund, zijn handen in zijn zij. Hij heeft een houten lepel in zijn hand, die hij tussen het bestek heeft gevonden.
Hij lijkt ontspannen, maar Maria ziet het duidelijke teken van spanning of ongerustheid in zijn halsslagader, die onderhuids beweegt.
‘Hij vroeg of ik daar van de zomer zou kunnen inspringen.’
‘Wat? Nu?’
‘Ja, ik kan beginnen in…’
‘Hè? Wie? Jij?’
Even dacht Maria dat Tobias het over haar had. Ze voelt zich dom. Waarom zou haar vroegere chef naar haar man bellen als hij Maria nodig had? Waarom zou haar vroegere chef überhaupt iets van zich laten horen?
‘Hij wil dat ik volgende week al ga beginnen. Fulltime, tot eind september. Bij de afdeling buitenland.’
‘Moet je op reis, bedoel je dat?’
‘Nee, dat weet ik niet. Ik geloof van niet. Het is volgens mij meer een kwestie van nieuwsfeiten plakken en knippen, de boel in de gaten houden en misschien, heel misschien, stand-by zijn zodat ze iemand hebben om erop uit te sturen als er iets groots gebeurt. Maar dat is natuurlijk niet zeker, dat is…’
Tobias…’
Maria voelt kriebels in haar buik. Dat is logisch. Van vreugde. Ze weet dat hij dat altijd heeft gewild. Dat een baan als buitenlandcorrespondent altijd een droom van hem is geweest. Dat dat een goede, zelfs een fantastische stap zou kunnen zijn.
Maar ze heeft ook een naar gevoel in haar buik. Jaloezie. Ze is boos op zichzelf. Natuurlijk moet ze blij voor hem zijn. Voor hén. Want dat betekent een paar maanden gegarandeerde inkomsten. Geïrriteerd vraagt ze zich af hoe ze aan zijn nummer zijn gekomen, hoe Tobias überhaupt ter sprake is gekomen. Er zijn immers ik weet niet hoeveel andere journalisten die dit ook wel zouden willen.
‘Heb je daar gesolliciteerd of zo?’
‘Nee… dat niet.’
‘Maar?’
‘Ik heb wel tegen mensen gezegd, ja, je weet wel, dat ik dat graag zou willen. Als ik anderen sprak…’
‘Hè? Ben je oude collega’s van mij tegengekomen of zo?’
Maria hoort hoe haar stem overloopt van dat nare gevoel in haar buik.
‘Nico. Ik kwam hem een paar weekenden geleden tegen in Kvarnen.’
‘Dat heb je mij helemaal niet verteld.’
‘Nee? O, ik dacht… nou ja, ik heb helemaal niet zo lang met hem gesproken, voornamelijk over hoe het nou met ons gaat, hoe het met jou was…’
‘Stond jij met mijn oude chef over mij te praten en heb je vervolgens tegen hem gezegd dat hij jóu wel een baantje kon geven?’
Ze wijst op zichzelf, slaat zich op de borst als ze ‘mij’ zegt en wijst vervolgens met haar hand naar Tobias. Ze praat op luidere toon. Maria hoort dat Alma van de bank in de woonkamer springt en naar de keuken komt. Ze is net een ruziemagneetje, ze komt onmiddellijk aandraven als ze hoort dat Maria en Tobias hun stem verheffen.
Tobias kijkt naar zijn dochter, die op hen afkomt.
‘Alma. Ga terug naar je film. Mama en papa moeten even praten.’
‘We zijn niet boos op elkaar.’
‘Een beetje maar.’
Tobias grijnst naar Maria.
‘Luister eens. Zo is het niet gegaan. Maria… snap je wat een kans dit is…?’
‘Ja, dat begrijp ik best.’
‘Is het… is het gek voor jou dat ik daar aan de slag ga?’
‘Dat? Niet als?’
‘Dat, als, wat maakt het uit. Ik wil horen wat jij ervan vindt.’
‘Heb je al ja gezegd?’
‘Het is belangrijk voor mij dat het voor jou ook goed aanvoelt. Ik wil niet dat het problemen tussen ons veroorzaakt. Maar ik kan het ook niet helpen… Zij belden mij.’
‘Je hebt die baan al aangenomen, hè? Voordat je het er met mij over had gehad?’
Tobias keert zich om. Hij roert zwijgend in de uien. Scheurt het plastic zakje met ontdooid gehakt open, laat de klomp vlees in de koekenpan vallen. Maakt het gehakt met de lepel los.
‘Ze wilden het meteen weten. Het was crisis, alle andere tijdelijke aanstellingen waren al ingevuld. Dit was alleen maar omdat er iemand was uitgevallen. Ze wilden meteen antwoord.’
‘Maar waarom vraag je het mij dan nog? Als je toch al besloten hebt? Het kan je toch geen reet schelen hoe het voor mij voelt!’
Maria is opgestaan. Tobias kijkt haar na als ze de keuken uit loopt.
‘Maria. Verman je, verdomme. Zou jij nee hebben gezegd als je in mijn schoenen had gestaan?’
Maria blijft in de deuropening naar de hal staan, keert zich om, één hand op de deurpost.
‘Zou jij blij zijn geweest als jij in míjn schoenen had gestaan?’