Het ruikt naar pas gemaaid gras en warm asfalt als Maria het hek uit loopt. De late zomeravond is licht, heerlijk en zwoel. Uit een aangrenzende tuin hoort ze zachtjes lachen en praten. Ze heeft een vuilniszak in haar hand en houdt hem een eindje van zich af omdat er een onbestemde, stinkende vloeistof uit loopt. Ze doet de deur van het hok met de vuilcontainers open en gooit de zak met opgetrokken neus weg.
Op hetzelfde moment dat ze de zware deur met haar heup dichtduwt, hoort ze een kuchje achter zich. Ze schrikt op en keert zich snel om.
Camilla. Ze kijkt ernstig. Een beetje boos.
‘Hallo.’
‘Hoi.’
‘Ik dacht dat je contact zou opnemen.’
‘Sorry, ik… Ik kan je even niet volgen.’
‘Over Louise.’
‘Ik dacht dat je dat niet wilde… Je had gezegd dat je er niet over wilde praten.’
Camilla houdt haar hoofd schuin. Ze werpt een blik over Maria’s schouder naar het huis achter de hoge schutting.
‘De doos.’
‘Welke doos?’
‘Die ik aan Tobias heb gegeven. Heb je die niet gekregen?’
Maria krijgt een vreemd gevoel in haar buik. Dat had ze niet gedacht van haar man.
‘Nee. Heb ik iets gemist?’
‘Ik ben zaterdag langs geweest.’
‘O. Ik zal kijken… misschien is hij het vergeten.’
Camilla kijkt haar aan. Ze kijkt door haar heen.
‘Vindt hij het maar niks dat je je hiermee bezighoudt?’
‘Zo zou je het kunnen zeggen.’
Camilla knikt. Ze lijkt het te herkennen.
‘Lees de brieven. En kom dan naar me toe.’
‘Oké…’
‘Jij bent de enige die het weet.’
Tobias verdedigt zich niet eens. Hij haalt alleen zijn schouders op en kijkt haar vermoeid aan als ze midden in de woonkamer tegen hem staat te schreeuwen.
Hij staat op en loopt naar de logeerkamer. Hij tilt een doos van de boekenkast.
Wat dacht hij nou? Dat hij hem daar neer kon zetten zonder dat Maria hem vroeg of laat zou vinden? Of dat Camilla het niet zou vragen?
Hij geeft hem aan Maria, die hem uit zijn handen rukt. Ze drukt hem tegen haar borst alsof het een geliefde teddybeer is. Tobias heeft een uitdrukking in zijn ogen die ze niet goed kan duiden. Verachting? Of berusting?
‘Ik ga ermee in de keuken zitten.’
‘Doe wat je wilt. Het kan mij niet schelen.’
Ontroerd door de ernst van de situatie haalt ze de deksel eraf. Het is een gewone schoenendoos, met de hand bekleed met een stofje met kleine bloemetjes. Ze volgt met haar vinger de gerafelde stof, die tegen de binnenkant van de kartonnen deksel gelijmd zit.
Boven in de doos ligt een foto en Maria kijkt lang naar het gezicht van de vrouw. Louise.
Ze slikt en pakt de foto voorzichtig op. Ze kijkt naar de vrouw wier aanwezigheid ze al zo lang heeft gevoeld, de vrouw die haar gedachten nu al maandenlang dag en nacht in beslag neemt. Een schaduw uit het verleden, die ondanks al Maria’s inspanningen nooit méér is geworden dan een donkere mist in haar gemoed, diffuus en lastig te definiëren. Maria heeft Louise nooit ontmoet. Ze kan nooit echt grip op haar krijgen, juist omdat ze de levende Louise nooit heeft gekend.
De vrouw op de foto. Vol leven. Zo ver van de mortuariumfoto’s als je maar kunt komen.
Maria heeft eerder een korrelige foto gezien, een zwart-wit pasfoto die de media gebruikten. Maar deze Louise heeft ze nog nooit gezien.
Ze knippert uitvoerig met haar ogen en kijkt naar de vrouw van wie ze heeft gezegd dat ze haar wilde leren kennen. Ze schaamt zich en ziet in dat ze net zo goed naar een foto van wie dan ook kan kijken. Louise Lind heeft Maria nooit gevraagd om haar bijna bezeten betrokkenheid. God mag weten of ze in het daadwerkelijke leven ook maar vrienden hadden kunnen worden. Zo verschillend.
Wat had Tobias gezegd? Dat degene die Louise Lind was toen ze leefde niet even spannend voor Maria is als haar dode lichaam en alle vraagtekens rond haar dood.
Maria zegt tegen zichzelf dat dat niet klopt. Het kan haar wél schelen. Dat is ook de reden dat ze hier al maanden mee bezig is.
Maar toch. Maria weet eigenlijk niets over deze vrouw. Niet wie ze werkelijk was. Ze hebben elkaar nooit ontmoet. En zullen dat ook nooit doen.
Louise lacht op de foto. Ze heeft lang blond haar, bijeengebonden in een paardenstaart. Haar haar is naar achteren gekamd, maar er hangen een paar krullen los rond haar oren. Ze heeft blauwe ogen, gelijkmatige tanden, buiten een hoektand die wat scheef staat. Ze heeft zo te zien geen make-up op, maar is toch erg mooi. Een lekker bruin kleurtje, de foto lijkt op een zomeravond hier in de tuin te zijn gemaakt.
Louise zit op een witte kunststof tuinstoel en kijkt baldadig in de camera. Iets zegt haar dat de foto niet door Jocke is gemaakt. Louise ziet er te vrolijk en te onbekommerd uit. Vermoedelijk houdt Camilla de camera vast.
Maria knijpt haar ogen samen en kijkt naar de achtergrond. Achter Louise is het grote raam van de woonkamer zichtbaar en door het glas zie je een manspersoon binnen staan.
Het is een lange man en Maria kan het niet helpen dat ze vindt dat zijn verschijning er dreigend uitziet. Zou dat komen door iets in zijn houding of gewoon doordat ze weet wie het is? Jockes gezicht valt niet te onderscheiden, de focus ligt op Louises gezicht. Maar Maria beeldt zich in dat hij afkeurend naar de tuin en de twee lachende vriendinnen kijkt. Vóór Louise zijn borden, glazen en flessen zichtbaar, en op haar tanden een nuance van rode wijn.
Maria legt de foto naast zich op tafel en kijkt weer in de doos.
Er zijn foto’s die ze herkent van het politieonderzoek. Dit moeten de originelen zijn. Foto’s van blauwe plekken, van een dichtgeslagen oog, een foto van Louises rug. Langs haar onderrug loopt een rode streep, met de exacte vorm van een riem. Iets hoger, onder haar rechterschouderblad, nog een paar van zulke strepen, zij het iets onduidelijker.
Dit zijn foto’s die Camilla gemaakt moet hebben. Ze zijn tijdens de rechtszaak door de officier van justitie gebruikt om aan te tonen dat het niet bepaald de eerste keer was dat Jocke Lind zijn vrouw had geslagen. Effectief, zij het met een bittere nasmaak van hoe anders alles had kunnen zijn als Louise erin was geslaagd een van al die eerdere keren bij haar man weg te gaan.
Hoe kun je dit ondergaan en toch bij je man blijven? Maria begrijpt het niet.
Er zijn meer foto’s, gewone, vrolijke. Maria bladert erdoorheen en ontmoet Louises blik telkens weer. Waarom zitten die tussen de foto’s van het geweld? En wie heeft ze zo bewaard? Louise zelf of Camilla?
De doos biedt een snel overzicht van het leven van Louise, in beeld en geschrift. Er zijn ook opgevouwen papiertjes met korte mededelingen. De meeste zijn handgeschreven en liggen los, zonder envelop. Het zijn korte briefjes van Louise aan Camilla, van die groeten die je onder iemands deur door schuift als de ander niet thuis is als je aanbelt.
Maria begrijpt dat de doos van Camilla moet zijn, dat zij dit alles heeft verzameld. Misschien omdat Louise haar dat heeft gevraagd. Louise kon immers moeilijk zelf fotobewijzen van het huiselijk geweld thuis in de ladekast bewaren. Of heeft Camilla wellicht ook geprobeerd de beelden van de lachende en de mishandelde vrouw te verenigen? Dat dat dezelfde persoon kan zijn.
Iets verder naar onderen ligt een dun, slap stukje zwart papier. Het is glanzend en Maria weet meteen wat het voorstelt. Zij heeft er ook een in haar portefeuille. Die van haar stelt Alma voor, de allereerste foto. Dit moet Louises ongeboren kind zijn.
Ze houdt een printje van een echo vast en ziet de datum in de hoek staan: 6 februari 2003. Dat klopt met het verhaal van Anders Hjeltman over die mishandeling. Toen Jocke zijn ongeboren kind in de buik van zijn vrouw had doodgestompt.
Was dat hierom? Had de foto van de echo zijn woede opgewekt?
Of heeft hij de foto nooit gezien? Maria beeldt zich in dat het zo moet zijn, om het te kunnen verdragen. De gedachte aan een vader die een foetus heeft gezien, zijn eigen nakomeling, en die toch… Dat is te heftig.
Toch weet ze het. Maria herinnert zich dat ze ergens heeft gelezen dat de twee gevaarlijkste momenten in het leven van een vrouw die met een gewelddadige man samenleeft de scheiding zijn – en zwangerschap. Omdat de buik vaak de meeste klappen te verduren krijgt.
Onbewust aait ze met haar wijsvinger over de witgrijze schaduw van het ongeboren kind op het printje. Ze stopt de foto weer in de doos.
Daaronder ligt een envelop. Hij is aan de bovenkant opengescheurd en aan de voorkant staat met schrijfletters Camilla!
Maria haalt er een handgeschreven brief uit, vouwt hem open en begint te lezen.
12 december 2006
Camilla,
Ik ga het doen.
Ik heb een besluit genomen en ik stuur je deze brief per post, zodat je hem krijgt als het al te laat is. Ik weet niet of ik je zou kunnen trotseren. Ik ken je immers, ik weet dat je het me niet zult laten doen.
Maar hij zal ervoor boeten.
En dit is de enige manier. Zowel voor mij, als om hem te kunnen pakken. Ik moet hem tegenhouden, ook al kan ik mezelf niet redden.
Hij is begonnen zijn dienstwapen mee naar huis te nemen, af en toe. Hij dreigt mij ermee. Gebruikt het tegen me. Duwt het in mijn mond en zegt dat hij mijn hoofd er elk moment af kan schieten. Ik vraag hem dat te doen, maar dan lacht hij alleen maar. Zo dom is hij niet.
Maar ik ben ook niet dom. Ik weet dat hij dat vindt, en dat ik me jarenlang in zijn gezelschap een idioot heb gevonden, maar ik zal uiteindelijk winnen.
Of winnen… Dat klinkt niet goed in dit verband. Maar zo zie ik het. Als een winst voor mij. Om te worden bevrijd. Om te ontkomen. Om eindelijk met rust te worden gelaten.
Want anders brengt hij mij om zeep. Ik voel het. Ik merk het aan mijn lichaam. Dat kan niet meer.
Dus dit is het laatste wat ik mezelf geef. Het recht om zelf te beslissen wanneer het gaat gebeuren, dat zijn handen dat niet beslissen.
Ik geef dit tegelijkertijd aan jou. Als de last je te groot wordt, doe de brief dan weg. Of geef hem aan de politie als je dat wilt. Het maakt eigenlijk niet zoveel uit. Het enige wat speelt is de vrijheid. De rust.
Ik verlang naar de stilte.
Voor altijd je beste vriendin,
Lollo