Ik heb vandaag met mijn psychologe gesproken. Dat doe ik elke woensdagmorgen. Ik praat, zij luistert. Soms heb ik geen zin om veel te praten en dan is zij degene die voornamelijk aan het woord is. Dat was vandaag ook het geval.
Ze zegt dat ik een grote innerlijke woede met me meedraag. Ze wil dat ik aan een programma ga beginnen, een agressiviteitstraining. Ze zegt dat ik moet leren om impulsen onder controle te houden, empathie te voelen en grenzen te stellen.
Wat weet zij daar in godsnaam van? Wat weet zij van woede en agressiviteit? Wat weet zij van de vereisten buiten? Ik was een goede politieman, een sterke en moedige politieman die door collega’s en chefs werd gewaardeerd. Die wisten wanneer het tijd was om boosheid te tonen. Die weten welk nut je daarvan kunt hebben – op het juiste moment. Dat het een must is.
Je moet één ding onthouden als je pacifisme, geweldloosheid en al die shit aanhangt. De meeste mensen die daar de mond van vol hebben, hebben geen idee. Zij zijn niet in de werkelijkheid geweest waarin ik leef.
Geweld roept geweld op, zeggen ze. Nee. Geweld is soms de enige oplossing.
Voor sommigen is dat het enige waar ze gevoelig voor zijn.
Ik heb mezelf altijd beschouwd als een soort held. Ik weet het, dat klinkt belachelijk.
Maar als er íets is wat ik heb geleerd van dat geneuzel van die psychologe, is het dat je eerlijk moet zijn. Dat je niet bang moet zijn om je unieke ‘ik’ te zien. En ik was gewoon een held.
Zoals de stripheld Fantomen. Die vind ik geweldig. Niet dat ik verlang naar een strakke overall en een belachelijk masker. Misschien toen ik twaalf was, maar dat is overgegaan.
Maar zijn karakter. Zo zou ik mezelf willen omschrijven als politieman, en ook als mens. Hard tegen de hardvochtigen. Een man die weet wanneer hij zijn vuisten moet ballen en iemand een dreun moet verkopen. Een man die weet dat woede en agressiviteit niet uit den boze zijn, zoals dat mens van een psychologe me probeert wijs te maken.
Zij is vermoedelijk nooit bij een illegale demonstratie geweest, heeft nooit een razzia bij een motorclub gehouden, de deur ingeslagen van een bordeel in een flat. Zij weet niet wat er nodig is wanneer je voor het stadion van Råsunda op vijftig dronken hooligans stuit. Ze heeft daar geen flauw benul van.
Agressiviteitstraining. Dat klinkt fantastisch. Wat denkt ze dat ik in mijn jaren in het korps heb gedaan? Elke dag is één lange beproeving. Elke dag heb ik me ingehouden en mensen niet op hun bek getimmerd, hoewel ze het wel verdienden.
Elk ingrijpen is een praktische, in de realiteit verankerde agressiviteitstraining. Grenzen stellen. Het weten te beheersen van impulsen. Voor empathie is misschien geen plaats, maar die is ook niet altijd nodig.
Het is niet mijn taak als politieman om mee te voelen met elke sukkel die een moeilijke jeugd heeft gehad. Mijn taak is ervoor te zorgen dat hij, of zij, in de samenleving zo min mogelijk schade aanricht. En dan heb je agressiviteit, kracht en geweld nodig. Waarom zou de wet mij en mijn collega’s anders het recht geven geweld te gebruiken?
Omdat dat nodig is. Daarom.
Maar dat begrijpt zo’n academisch kutje niet, die van negen tot vijf in een inrichting werkt om te proberen gedetineerden over te halen het penitentiaire behandelprogramma voor het afleren van acting out-gedrag te volgen. Zij is nooit in de grote wereld buiten geweest, niet écht. Ik ben niet van plan om met andere varkens hierbinnen bij haar in een kringetje te gaan zitten om te ouwehoeren over het onder controle houden van impulsen. Daar zoekt ze maar iemand anders voor.