zaterdag 21 juni
‘Gaat u zitten, dan wordt u zo meteen gehaald. Daar.’
De vrouw achter het loket wijst met haar hand in de richting van een stel plastic stoelen die tegen de wand zijn gemonteerd. Maria gaat zitten. Ze staart een paar minuten naar een foto van een jongensgezicht, dat smekend naar de camera en de toeschouwer kijkt. De tekst onder de jongen informeert waar je naartoe kunt bellen als je vermoedt dat een kind wordt mishandeld. Maria vraagt zich af hoeveel campagnes over huiselijk geweld er de afgelopen jaren zijn geweest. Heeft dat Louise geholpen? Nauwelijks. Het gaat er meer om de houding van de mensen te veranderen dan om individuele gevallen te beïnvloeden. Maar als de buren – en de politie al helemaal – een andere visie hadden gehad op het geweld van mannen tegen vrouwen, hadden er wellicht meer mensen gereageerd op de manier waarop Jocke Lind zich gedroeg. Misschien was het leven van Louise te redden geweest. Of misschien ook niet.
Maria hoort een deur opengaan en kijkt op.
De politieman die de wachtkamer binnenkomt, beweegt zich alsof hij in zijn hoofd de begintune van Kojak of Miami Vice afspeelt. Hij is goedgetraind, met gespierde armen en duidelijk zichtbare pezen naar zijn ruggengraat.
Het eerste wat haar opvalt, maakt haar onbewust aan het lachen. Zijn t-shirt draagt het logo nypd op de linkerborst. Het is haast ontroerend om te zien. Hij werkt op het politiebureau in Solna, maar lijkt bloedserieus te denken dat hij op een plaats delict in Brooklyn is.
Hij is knap, dat valt niet te ontkennen, maar toch ziet hij eruit als een bijna lachwekkende karikatuur van een machosmeris.
‘Maria?’
Wat ziet hij er moe uit, denkt ze en ze loopt rechtstreeks in zijn open armen. Ze wordt omsloten door testosteron en biceps, en stevig tegen zijn wasbord gedrukt.
‘Hola guapa! Qué tal?’
Hij houdt Maria een stukje van zich af en glimlacht breed. Hij omhelst haar nogmaals en bonkt haar op haar rug. Ze moet ervan hoesten en vraagt zich af of hij wel beseft hoeveel kracht hij in zijn handen heeft.
‘Hombre. Qué haces? Como se va?’
‘Como siempre. Los burrachos y los locos. Y tú?’
Ricardo Urra Piñera wijst met zijn hand op de halfvolle wachtruimte. Hij heeft wel gelijk, degenen die hier zitten, zien er dronken dan wel enigszins gestoord uit. De kater van de dag na het midzomerfeest riekt naar angst, kwijtgeraakte spullen en verloren maagdelijkheid.
Maria loopt achter Ricardo aan door de deur waardoor hij is binnengekomen. Hij neemt twee treden tegelijk en blijft boven aan de trap staan wachten op Maria, die hem gehaast volgt.
‘Fijn dat ik vandaag kon komen, want het is toch een beetje een rare dag.’
‘Nou, vandaag is het rustig. Je had het gisteren moeten zien.’
‘Maar toch…’
‘Ik heb een uur. Ik heb nu lunchpauze. Heb jij al gegeten?’
Ricardo Urra Piñera neemt Maria mee naar de personeelskantine en biedt haar aan zijn van huis meegenomen lunch, bestaande uit bulgur, taugé en een quornfilet, te delen, maar ze bedankt. Ricardo traint zo te zien zoveel dat hij alle calorieën die hij binnen kan krijgen zelf goed kan gebruiken.
Terwijl hij zijn lunch met doelbewuste mechanische bewegingen tussen lunchtrommel en mond naar binnen werkt, kijkt ze naar haar oude vriend. Het is al een tijd geleden dat ze elkaar voor het laatst hebben gezien, en het valt haar altijd op dat Ricardo wat weg heeft van Ferdinand de Stier.
Hij wordt elk jaar steviger en steviger. Tot hij op een dag reusachtig is…
Net als Ferdinand is Ricardo evenmin in staat zijn eigen gevaarlijkheid in de ogen van anderen te zien. Een lieve en zachte levensbeschouwer, die uit gelijke delen spieren, hersenen en hart bestaat, hoewel Maria weet dat het anders overkomt. Ze bedenkt ook dat de chefs van de afdeling Uitrukking, waar Ricardo Urra Piñera werkt, een beetje moeten hebben gedacht zoals de matadors denken als ze Ferdinand zien. Magnifico! Die moeten we hebben!
Ze hebben elkaar bijna tien jaar geleden leren kennen. Ricardo was iemand van de nieuwe generatie immigranten die was opgeklommen van het beton in de Stockholmse buitenwijk Hjulsta naar de Politieacademie in Sörentorp. Een kort stukje geografisch gezien, maar cultureel en sociaal een enorme afstand.
Als je, zoals Maria en Ricardo, je wortels hebt in een staat die wordt bestuurd door een militaire junta, waar de mensen de politie helemaal niet vertrouwen, is het geen vanzelfsprekende keuze om je te laten opleiden tot Zweedse politieman. Om die reden had Maria een lange reportage over Ricardo Urra Piñera gemaakt. Ze had hem een paar maanden gevolgd, vanaf de dag dat zijn lastig uit te spreken naam in de aula van de Politieacademie was opgeroepen.
Het was een interessant tv-programma geworden over de kloof tussen de Zweedse politie en jonge immigranten, maar ook over de bruggen die tussen de kampen konden worden geslagen. En dat was het begin geweest van een lange vriendschap tussen Maria en Ricardo. Gesterkt door hun Zweeds-Chileense identiteit, maar ook door een gemeenschappelijke kijk op veel dingen die betrekking hadden op mensenrechten en de strijd voor de kwetsbaren in de samenleving.
Ondanks zijn spieren, zijn fascinatie voor wapens en een voorliefde voor het aanzetten van het zwaailicht is Ricardo in veel opzichten een heel ander soort politieman. Hij kan op de Latijns-Amerikaanse manier, met zinnen vol hoogdravende verklaringen, uitleggen waarom hij meent de wereld te kunnen veranderen doordat hij politieman is. En hij gelooft ook daadwerkelijk in wat hij zegt.
‘Oké. Waarom wilde je me zien? En waarom is er zo’n haast bij?’
‘Er is eigenlijk niet zo’n haast bij. Maar je weet hoe ik ben. Ongeduldig. Ik wil niet wachten.’
‘Waar ben je mee bezig?’
Hij klokt zijn water met grote slokken naar binnen, smakt en slurpt. Maria bedenkt stilletjes dat zijn vrouw Rosa gek moet worden van al die geluiden.
‘Ik ben aan het graven in een oude geschiedenis. Een politieman die zijn vrouw heeft doodgeschoten.’
‘Jocke Lind?’
‘Ja, precies. Er zijn vermoedelijk niet zo veel anderen. Kende jij hem?’
‘Nee. Godzijdank niet. Wat is er met hem?’
‘Ik heb toevallig zijn huis gekocht.’
Ze vat voor Ricardo samen wat ze weet. En terwijl Maria alles wat ze de afgelopen weken te weten is gekomen onder woorden brengt, wordt haar inzicht steeds duidelijker. Er klopt iets niet. Dat voelt ze in haar onderbuik en aan haar journalistieke neus.
Maria vertelt over de kleren die Louise aan haar buurmeisje heeft gegeven, samen met een mooi sieraad en een brief. Ze vertelt dat Louises broer heeft gezegd dat hij nooit had gedacht dat Jocke Lind haar zou doodschieten, eerder dat hij haar met zijn blote handen zou doodslaan. En over het gebrekkige onderzoek van de plaats delict, de moeilijkheden bij het vaststellen hoe slachtoffer en dader hadden gehandeld en zich in de keuken hadden bewogen.
Ze probeert ook haar vinger te leggen op wat er fout is aan het verhaal van Camilla; ze heeft het idee dat er iets in dat verhaal ontbreekt… Of zou Camilla niet alles vertellen wat ze weet?
Maria vloekt binnensmonds. Iets zegt haar dat de dood van Louise Lind niet is wat hij lijkt te zijn.
‘Maar kan het zo zijn? Dat men de doodsoorzaak heeft gemist? Of de manier waarop het is gegaan?’
Maria weet het antwoord eigenlijk al, maar wil toch Ricardo’s interpretatie horen. Hij is immers de politieman.
‘Nee. Dat missen ze niet. Als er ook maar enige twijfel is, betekent dat meestal dat de zaak wordt geseponeerd. De officier van justitie mag in een zaak niet tot vervolging overgaan als hij of zij niet zeker weet dat men het bij het juiste eind heeft. Er mag geen twijfel over mogelijk zijn, het moet zijn bewezen. De doodsoorzaak moet zijn vastgesteld om iemand te kunnen vervolgen wegens moord. Als er ook maar enige twijfel is, moet hij worden vrijgesproken. Ook al pleit er veel voor dat hij schuldig is.’
‘Hij is door de rechtbank vrijgesproken.’
Ricardo haalt zijn schouders op. Dit is hoe dan ook niet zijn pakkie-an.
‘Heb je hier met een jurist over gesproken? Wetteksten zijn niet echt mijn ding.’
‘Maar vervolgens is hij door het gerechtshof veroordeeld. Na hevige protesten, demonstraties, breed uitgemeten debatten in de media over hoe het rechtswezen een van de zijnen beschermde…’
‘Kunnen ze zijn gezwicht voor de druk? De kracht van de publieke opinie is sterk.’
‘Niet onmogelijk. Niemand heeft immers gemist wat erover is geschreven, dat was allemaal in het nadeel van Jocke Lind.’
‘Maar toch, Maria… Ik kan er geen zinnig woord over zeggen. Of het er zo aan toegaat.’
Ricardo schudt zijn hoofd. Hij kijkt haar met een vragende blik aan.
‘Ga je ermee verder?’
‘Ik denk van wel. In het begin was het… ik weet het niet, op de een of andere manier was het eerst meer privé. Het ging om haar. Louise Lind. Ik voelde haar geest als het ware in het huis. Niet als een spook, maar als een slecht geweten. Ze mocht niet zomaar sterven en worden vergeten, zo voelde het. Als wéér een anoniem slachtoffer van het geweld van mannen tegen vrouwen.’
‘En wat is het nu?’
‘Iets groters. Iets aanzienlijk groters.’
Ze nemen een kop koffie. Het valt Maria als ze politiebureaus bezoekt altijd op dat de koffie uit de automaten werkelijk niet te drinken is. Dat dat geen mythe is. Ze doet er extra poedermelk bij en probeert haar gezicht in de plooi te houden.
‘Maar er is nog iets wat ik me afvraag.’
Ricardo werpt een blik op zijn horloge.
‘Een kwartier.’
‘Ja, over politiemannen die slaan. Die zich uitleven op hun vrouw en haar mishandelen. Waarom is dat zo?’
‘Hoezo, waarom is dat zo? Denk je dat iedereen dat doet, of zo?’
‘Nee, natuurlijk niet. Maar er is iets mee… waarom zijn het er zoveel?’
‘Is dat zo?’
Ricardo kijkt sceptisch.
Maria weet dat als het om onderwerpen als dit gaat, Ricardo natuurlijk net als de meeste andere mensen is. Wanneer de groep waartoe je behoort wordt aangevallen, ga je direct in de verdediging. Waag het niet mij over één kam te scheren met die rotte appels.
Maria vat een gedeelte samen van wat ze de laatste weken heeft gelezen. Artikelen over politiemannen die zijn veroordeeld omdat ze hun vriendin of vrouw hebben mishandeld en bedreigd, maar die toch hun baan mochten behouden. Politiemannen die absoluut ongeschikt zijn bevonden, maar die toch, na een paar jaar in de kou en een strafoverplaatsing naar de afdeling Gevonden voorwerpen, terug mochten komen en aan de slag gingen met politieonderzoeken over onder andere vrouwenmishandeling.
En dat wat Maria het meest heeft verbaasd en onthutst: dat het veel gebruikelijker is dat politiemannen worden aangeklaagd voor mishandeling van de vrouw met wie ze samenleven dan bijvoorbeeld wegens diefstal, alcomobilisme of een drugsdelict.
‘Het is toch vreemd dat het meest voorkomende misdrijf bij politiemannen buiten diensttijd juist is dat ze hun vrouw slaan? Want dat is toch niet het meest voorkomende misdrijf in het algemeen? Wat is dat toch met politiemannen?’
Ricardo drinkt zwijgend zijn koffie. Maria weet dat ze hem met zijn rug tegen de muur zet. Wat moet hij zeggen? Het is niet bepaald zijn verantwoordelijkheid wat anderen doen. De relatie van Ricardo met zijn echtgenote Rosa, die Maria een paar keer heeft ontmoet, is liefdevol en vol wederzijds respect.
‘Volgens mij zit het zo… ik begrijp precies wat je bedoelt. Ik denk dat je gelijk hebt. Er zit iets… hoe moet ik het zeggen… in de muren hier.’
Hij spreidt zijn armen.
‘Het móet macho zijn. Begrijp je? Er móeten spierballen en harde woorden aan te pas komen.’
Hij beweegt speels zijn borstspier, die onder het strakke t-shirt rimpelt. Ondanks de ernst van de situatie probeert hij te glimlachen en Maria kan niet anders dan lachen.
‘Waarom dan? Is dat een soort natuurwet of zo?’
‘Nee, maar… Zou jij willen dat alle politiemensen die door de stad rennen om het schorem op te pakken broze ventjes of dikkerdjes zonder conditie zijn? Wij moeten… tja, wij móeten wel zo zijn.’
Hij strijkt met zijn hand over zijn goedgebouwde lijf.
‘Por favor, Ricardo. No. Kom op. Niet allemaal. En alle vrouwen die tegenwoordig bij de politie zitten.’
‘Nee, nee, natuurlijk. Maar begrijp je…’
‘Dat hardhandigheid en een machohouding beloond worden? Ja, natuurlijk. Daar heb ik alle begrip voor. Maar je kunt blijkbaar enorm macho zijn…’
Ze knikt weer glimlachend naar zijn lichaam.
‘…en toch een goed denkbeeld over vrouwen hebben. Te acuerdes?’
‘Kijk, Maria. Voor sommige, en ik onderstreep sómmige, politiemannen is het moeilijk om een grens te trekken. Dingen die hier worden beloond, om in extreme gevallen conflicten op te lossen met geweld… En dat wij überhaupt het recht hebben om geweld te gebruiken… Het gaat er hier soms ontzettend agressief aan toe. En als er vervolgens thuis ruzie ontstaat…’
‘Hoor eens, Rosa en jij maken toch ook wel eens ruzie? Met dat temperament van jullie. Heb jij haar wel eens geslagen?’
De blik die hij Maria toewerpt zegt alles.
‘Natuurlijk niet. Maar… ik weet eigenlijk niet waarom ik hier de houding van die mannen aan jou probeer uit te leggen, maar… Ik probeer alleen maar een soort verklaring te geven.’
‘Misschien hebben ze niet voldoende mogen uithuilen? Voor alle ellende die jullie te zien krijgen, bedoel ik? Want het is toch zo dat politiemensen meer zien, meer onaangename situaties meemaken dan mensen in de meeste andere beroepsgroepen?’
Ricardo fronst opnieuw zijn wenkbrauwen. Ze ziet dat hij onmiddellijk terugdeinst bij de gedachte aan huilende mannen. Hij is ondanks alles een mannelijke man, en Chileen.
‘Nee. Dat… Ja… Ik geloof niet dat allemaal van die huilebalken goed zou zijn. De meesten van ons kunnen er zelf goed mee overweg. Dan praat je met iemand die al lang meedraait. Je raakt het kwijt bij de sportschool.’
‘Je traint de angst weg?’
‘Ja, zoiets.’
‘En dan word je niet cynisch, bedoel je?’
‘Kom over twintig jaar terug met die vraag, Maria. Dan zullen we het zien.’