145
circus te bezoeken. Hij had vandaag straf verdiend vanwege zijn wegblijven uit school en als hij het tòch waagde, om in het circus te gaan, zou hij nooit meer binnen mogen komen en wilde vader niets meer van hem weten!
O wat was hij verdrietig! In neerslachtige stemming liep hij naar het plein, waar om acht uur de voorstelling beginnen zou. Als heldere zonnen brandden de electrische lampen voor den ingang, honderden menschen wachtten er reeds op het openen der deuren, evenveel jongens zwermden om de tenten en de woonwagens. De leeuwen en tijgers brulden en Pietje snakte er naar, om de vertooningen van die koningen der wildernis bij te wonen. Maar vader had het hem ten strengste verboden. Neen, neen, hij wilde er niet langer naar kijken, naar die feestelijk verlichte tent met de prachtige beschilderingen van leeuwenjachten en tijgergevechten, hij wilde dadelijk naar huis gaan en braaf wezen, zooals in de leesboekjes op school stond. Maar op datzelfde oogenblik zag hij, hoe een jongen aan de achterzijde onder het tentzeil doorkroop. En wèg waren zijn goede voornemens! Die gelegenheid was te mooi! Wat die jongen kon, dat kon hij ook. En wip! was Pietje eveneens onder het tentzeil gekropen. Inmiddels stroomde het publiek naar binnen. Het werd hoe langer hoe voller en
Pietje verstopte zich in het gedrang.
De voorstelling nam een aanvang. Pietje lachte zich tranen om de paljassen en
Augusten, die zulke
Chr. van Abkoude, Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen