133
niets van zien, want allen zaten in den achtertuin.
Als Pietje en Hansje vooruit geweten hadden, dat dit mooie spelletje zooveel drukte tengevolge zou gehad hebben, hadden zij misschien wel wat anders gespeeld. Een dame raapte den brief op en las hem. Hansje en Pietje begonnen dadelijk voor het raam op erbarmelijke manier te huilen, ofschoon zij haast stikten van het lachen. De dame keek naar boven en scheen vreeselijk ontsteld. Zij liet den brief dadelijk aan een paar heeren lezen, die er ook van schrikten. Zou in dat huis inderdaad iemand wonen, die kinderen stal? Er kwamen hoe langer hoe meer omstanders en dadelijk werd ieder van de verschrikkelijke zaak op de hoogte gebracht. Men hoorde de arme schapen beklagen en ieder sprak er schande van. Zoo'n kinderbeul! Men moest toch direct de politie waarschuwen! Ten slotte stonden er wel meer dan honderd menschen voor het huis. En de familie Velinga, onbewust van hetgeen er aan de voorzijde van het huis voorviel, zat rustig in den tuin en dronk een kopje thee.
Er kwam een agent aanstappen en dadelijk daarop zag men de knaapjes van het
raam wegloopen.
Tot nog toe vonden Pietje en Hansje, dat het spelletje prachtig ging. Alles gebeurde
net als in het verhaal, dat Pietje verteld had!
Intusschen had een der heeren den agent den brief laten lezen. De agent vond het wel de moeite waard de zaak eens even te onderzoeken en belde aan. De meid deed open en de agent vroeg den heer des
Chr. van Abkoude, Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen