135
‘ Dat kan uitkomen, ’ sprak mijnheer Velinga, ‘ hebben zij misschien wat moois uitgehaald? ’
Door het lachende gezicht van den heer Velinga kreeg de agent opeens een heel
anderen kijk op de zaak.
‘ Neem me niet kwalijk, meneer, maar zijn dat allebei zoontjes van u? ’
‘ Neen, alleen Hansje is mijn zoon. De ander heet Pietje Bell. Maar wat hebben zij
uitgevoerd? ’
‘ Pietje Bell?? ’ vroeg de agent op verbaasden toon. ‘ Pietje Bell? Is dat niet de jongen, die vanmiddag zoo'n opschudding veroorzaakte aan het strand? ’
‘ Ja, juist! ’
Toen liet de agent mijnheer Velinga het briefje lezen van Hansje en Pietje. Op dat oogenblik klonken luide stemmen van de straat, men hoorde bedreigingen en scheldwoorden. 't Zag zwart van de menschen voor het huis.
Mijnheer Velinga trok de deur open, en...
‘ Daar heb je hem! ’ riep de menigte. ‘ Kinderbeul! kom er eens uit, als je durft! ’ Ineens begreep hij alles. Hij zei den agent, dat het een grap van de jongens was en verzocht hem, de menschen te laten doorloopen. Een oogenblik later was het gemopper en het dreigen der omstanders in een vroolijk lachen veranderd en overal hoorde men den naam van Pietje Bell uitspreken.
De agent moest nog even binnenkomen en met den heer Velinga naar de slaapkamer
der jongens gaan.
Intusschen hadden ook de anderen van het gebeurde
Chr. van Abkoude, Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen