132
en die uit het raam gooien. Misschien komt er iemand voorbij het kasteel. Als die dan leest, dat wij gevangen gehouden worden, zal hij wel hulp gaan halen. ’ ‘ Ja, laten we dat doen, ’ zei Hansje verheugd. ‘ Ik kan mooi schrijven. ’ ‘ Maar ik nog veel mooier! ’ riep Pietje nederig.
‘ 's Nietes! Ik! En ik ben al negen jaar en jij nog niet eens acht! En ik zit al in de
derde klas! ’
En tòch schrijf ik lekker mooier! ’ ‘ Laten we er dan om raden! ’
Hansje nam eenige stukjes papier in de hand. ‘ Even of oneven? ’ ‘ Oneven! ’
‘ Mis! 't Is even, kijk maar, twee! Ik mag den brief schrijven. ’
Hansje sloop naar zijn broers kamer en maakte er handig een vel postpapier buit en een enveloppe, alsook pen en inkt. En niet lang daarna had hij, zoo mooi hij kon, op de lijntjes geschreven:
Lieve menschen ,
Wij zijn twee arme broertjes. Wij worden gevangen gehouden. Een booze man staat ons en geeft ons geen eten. O, wij hebben honger. En wat een pijn. Kom ons toch helpen. Wij kunnen er niet uit . Hansje en Pietje .
De brief werd in het couvert gedaan, dichtgeplakt en op een oogenblik, dat er geen menschen voorbij kwamen, uit het raam geworpen. De familie kon daar
Chr. van Abkoude, Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen