122 Anderhalf jaar later
arcelona was trots op de Tuin van Laia. Het resultaat had zelfs Marti verbaasd, die nooit had gedacht dat het werk van Omar zo mooi zou worden. Dat wat ooit de residentie van Bernat Montcusì was geweest, was nu een unieke plek geworden. Er waren bomen geplant en struiken gegroeid, grasvelden en een beekje dat van de ene uithoek naar de andere stroomde. Dit alles werd omheind door een ijzeren hek, gesmeed in de ovens van zijn smederijen, een geschenk van de smeden. Nog geen maand geleden had gravin Almodis de tuin officieel geopend in gezelschap van de hoge functionarissen van de stad, met aan het hoofd veguer Olderich van Pellicer.
Die ochtend wandelde een stralende Ruth, die door het moederschap alleen maar mooier was geworden, er rond met een bundeltje waarin een beeldschoon meisje zat. Ze begeleidde Marti, die niet wist wat zijn echtgenote van plan was. Zij had de tuin al bij verschillende gelegenheden bezocht. ‘Vandaag is bijzonder,’ had Ruth gezegd.
‘Je moet zo Martha voeden, en dat kan hier niet,’ protesteerde Marti, die onlangs vader geworden was en stapelgek was op zijn dochtertje.
‘Maak je maar niet druk om die dramneus, die nu al veeleisender is dan de gravin.’
‘Maar waar breng je me naartoe?’
‘Dat zul je wel zien.’
Ze liepen een pad af dat zich langs de moerbeibomen slingerde en kwamen bij een kruis van grijs marmer en basalt, opgericht op de plek waar jaren eerder de tragedie had plaatsgevonden.
Marti kwam nieuwsgierig dichterbij, omdat hij aan de voet iets ontwaarde dat er bij zijn vorige bezoek niet was geweest.
De steen was door Ruth besteld bij de beste steenhouwer van de Montjuïc. In uit brons gegoten letters stond te lezen:
VAN HIERUIT VLOOG LAIA,
DIE ALTIJD ZAL VOORTLEVEN
IN DE HERINNERING
VAN HEN DIE HAAR KENDEN, NAAR DE HEMEL.
ENGELEN MOETEN BIJ ENGELEN ZIJN.
Een traan welde op in de ogen van Marti. Hij, die zo veel wederwaardigheden en gevaren had doorstaan, kon zich alleen maar verbazen over dit genereuze gebaar van Ruth.
‘Wat kan ik voor je doen om zo veel liefde en zulke ruimhartigheid te beantwoorden?’
Ruth keek hem verliefd aan en keek vervolgens naar de kleine die, onwetend van de situatie, vrolijk trappelde.
‘Geef mij een stuk aarde, mijn lief, waar elke mens in vrijheid kan leven en zijn godsdienst kan belijden, en waar heren noch horigen zijn. Een aarde waar alle burgers gelijk zijn voor de wet en waar niemand een ander tot slaaf maakt, opdat daar in vrijheid en geluk de kinderen opgroeien die de god die onze bestemming bepaalt, ons wil schenken.’
‘Twijfel niet, mijn echtgenote. Die aarde zal ik je geven.’