66 Ruth
ij zijn terugkeer kon Marti' de vele veranderingen waarnemen die Barcelona had ondergaan. Buiten de stadsmuren waren de vilanoves Santa Maria de les Arenes, Sant Cugat del Rec en Sant Pere verrezen. Enkele kerken waren uitgebouwd en op de straten en markten hoorde men volk met verschillende accenten in verschillende talen spreken. Omar, Naïma, zijn zoon Mohammed, de kleine Amina, dona Caterina, Andreu Codina en Mariona, de keldermeesteres, heetten hem welkom met eindeloze feestvreugde. Er waren twee jaren verstreken sinds hij was weggegaan.
Terwijl hij zich op de hoogte stelde van al zijn zaken, nieuwe investeringen plande, twee schepen kocht en iedereen bezocht die hij moest bezoeken, was zijn geest voortdurend bezig met het enige idee dat hem kwelde. Het verhaal over wat er met Laia was gebeurd vertoonde grote lacunes, en die zouden niet verdwijnen tot hij met haar gesproken had. Hoe dan ook, zijn besluit stond vast: zodra hij kon, zou hij met het meisje trouwen. Hij had te horen gekregen dat zij even buiten de stad herstellende was van kwaadaardige derdendaagse koortsen, en van de artsen geen bezoek mocht ontvangen tot de voorgeschreven tijd verstreken was. Dit had Eudald hem bericht namens Montcusi, die kennelijk nog steeds op reis was in opdracht van de graaf en pas in het nieuwe jaar dacht terug te keren.
Een rouwbericht overschaduwde zijn terugkeer. Een brief naar zijn huis, drie maanden eerder gedateerd, meldde dat zijn eerste leermeester, don Sever, de parochiepriester van Vilabertran, was overleden. Omdat Marti' toch al besloten had zijn moeder te gaan bezoeken, besloot hij bij de begraafplaats van het dorpje langs te gaan om een laatste gebed uit te spreken voor de eeuwige zielenrust van zijn leraar.
Tegen het einde van de week klopte hij aan bij Baruch, die bericht had ontvangen van zijn aankomst en hem op de middag van de sabbat bij hem thuis verwachtte. Zijn geheugen speelde hem parten, want of het nu kwam door de tijd die verstreken was, of doordat zijn blik nu aan grotere ruimten gewend was, de deur van het huis van de jood scheen hem ineens veel kleiner toe dan hij zich herinnerde. Na het gebruikelijke schellen hoorde hij gehaaste voetstappen naderen, alsof iemand op het geluid van de bel had staan wachten. Al snel ging de deur open en werd hij verrast door de stralende blik en glimlach van een meisje dat hij aanvankelijk niet herkende. Even later begreep hij dat het de kleine Ruth betrof, die hem gadesloeg vanachter de lange wimpers die haar goedlachse donkere ogen sierden.
‘De heer heeft uw stappen behoed langs de woelige wegen van de wereld, zijn naam zij geprezen.’
‘Moge hij jou... u behoeden, Ruth. U bent zo gegroeid dat ik u bijna verwarde met een van uw zusters.’
‘Er zijn meer dan twee jaar verstreken, Marti. Ook voor u.’
‘Maar ik was ouder toen ik ging en ben hetzelfde teruggekomen, u was een kind en bent veranderd in een vrouw.’
‘Dat was ik al toen u vertrok. Maar kom verder, mijn vader komt zo terug en heeft mij opgedragen voor u te zorgen. Daarom wachtte ik u op bij de deur.’
Een stem weerklonk van boven aan de trap: ‘Ruth, wie is daar?’ ‘Ik ben er al, moeder. Het is mijnheer Barbany, en vader heeft me gevraagd voor hem te zorgen tot hij terugkomt.’ Met een samenzweerderige knipoog voegde ze eraan toe: ‘Maar kom verder, straks denkt u nog dat ik een slechte gastvrouw ben.’
‘Ik ben uw limonade niet vergeten. Ik heb op al mijn reizen niets vergelijkbaars geproefd, hoe kunt u denken dat ik u een slechte gastvrouw zou vinden?’
‘Ik ben blij dat u zich mij herinnert, al is het maar vanwege iets banaals als limonade.’
Voorgegaan door het meisje kwam hij in de tuin aan. Daar was de tijd stil blijven staan: alles was nog zoals hij het zich herinnerde, hoewel de bloemen in de winter verdord waren. De enorme kastanje, de rand van de put, de bank met de landelijke stoelen, de vurenhouten tafel. Het enige wat hij miste was de schommel die vroeger aan een van de takken van de lommerrijke boom had gehangen.
Ze gingen zitten en genoten van de zwakke stralen van de winterzon. Marti vroeg, om het ijs te breken: ‘Is uw schommel stukgegaan?’
‘Ik heb hem al tijden terug weg laten halen. In dit huis zijn geen kleine kinderen, niemand schommelde. Maar zeg me, hoe is de wereld?’
‘Hemeltjelief, wat een vraag!’ antwoordde Marti met een vrijmoedige glimlach. ‘Groot, heel groot, en vol uiteenlopende mensen.’
‘U kunt zich niet voorstellen hoezeer ik u benijd heb en hoe vaak ik, hier ter plekke, aan u gedacht heb!’
‘Dat begrijp ik, dat had ik op uw leeftijd ook: ik wilde mijn horizon zo graag verruimen en kwam nooit van mijn erf af... En zie, nu ben ik al bijna het hele Middellandse Zeegebied rond geweest. Geloof maar dat het vanzelf komt, uw vader zal een goede echtgenoot voor u zoeken en uw leven zal een flinke draai maken.’
‘Dat kan wel, maar ik zal nooit trouwen.’
‘Waarom zegt u nu zoiets?’
‘Een vrouwelijk voorgevoel.’
‘Is er geen enkele jongen die u behaagt?’
‘Misschien wel, maar hij weet nauwelijks dat ik besta.’
Op dat moment ging de deur van de omloop open en daar stond de onmiskenbare gestalte van Baruch, die zich naar Marti haastte om hem te omhelzen: heel zijn wezen straalde de vreugde van het weerzien uit. De handelaar stond op en de twee mannen omhelsden elkaar onder de brutale en ietwat dwarse blik van het meisje, dat niet blij was met de onderbreking. Nu kon ze niet verder praten met die vriend van haar vader, die haar altijd als een grote jongedame had behandeld.
‘Wat een enorme vreugde, jongen...! Op mijn leeftijd ging ik toch af en toe denken dat ik u niet meer terug zou zien.’
‘De Heer heeft u bewaard. U ziet er nog beter uit dan voor mijn vertrek.’
‘De tijd verstrijkt, onverbiddelijk, voor ons allemaal: de jongeren worden volwassen, de ouderen worden grijsaards. Maar laten we binnen gaan zitten, want de zon gaat zo onder en dan wordt het koud. Er is zoveel te vertellen! En aan jou, mijn dochter, dank voor de goede zorgen, maar ga nu en laat ons alleen.’
De jongedame deed of ze haar vader niet hoorde en liep mee naar de salon, waar ze deed of ze bezig was met het schikken van enkele kussens.
‘Ruth, zeg mijnheer Barbany gedag en ga. Ik heb een zee van zaken met hem te bespreken.’ De jood zei nadrukkelijk ‘mijnheer’ om aan te geven dat hij niet blij was met de informele manier waarop ze Marti behandelde.
‘Vader, als u het mij toestaat, zou ik dolgraag blijven. Ik zal u niet onderbreken of tot last zijn. De verre reizen van Marti zullen meer dan wat dan ook bijdragen aan mijn kennis.’
‘Ruth, je hebt een talent voor misplaatstheid. Dat wat ik met onze gast te bespreken heb, gaat jou op geen enkele manier aan. Als je je kennis wilt verbreden, zal ik aan de rabbijn die jou en Batseba godsdienstlessen geeft, vragen of hij wat extra tijd voor jou alleen kan uittrekken, zodat je hem alles kunt vragen wat je intrigeert.’
‘U begrijpt me ook nooit!’ viel Ruth uit. ‘U wilt me als een sufkopje thuishouden, saaie religieuze teksten laten bestuderen, koosjere gerechten leren maken, taarten laten bakken en het werk van bedienden laten doen.’
‘Verdwijn onmiddellijk uit mijn ogen! Wij spreken elkaar nog, jongedame!’
Het meisje ging weg zonder afscheid te nemen van de geamuseerd glimlachende Marti.
‘Neem het haar niet kwalijk, de puberteit is ingewikkeld en voor deze dochter van me des te meer, naar het schijnt,’ zei de oude Baruch met een diepe zucht.
‘Geen excuses, Baruch, ze heeft een vastbesloten karakter, wat ik persoonlijk prachtig vind. In de toekomst kan ze daar nog veel aan hebben.’
Na deze inleiding namen de heren plaats in de salon, om een gesprek te voeren dat naar het zich liet aanzien erg lang zou gaan duren.
De middag verstreek en alles kwam ter tafel, van de avonturen onderweg tot de fantastische manier waarop het prestige van de jood deuren voor Marti had geopend. Baruch had zich voorzien van een ganzenveer, een inktpot en een vel perkament, en over de tafel gebogen maakte hij aantekeningen van alles wat zijn nieuwsgierigheid prikkelde of zijn advies of tussenkomst behoefde.
Ze hadden het over de meest uiteenlopende zaken. Zo sleutelden ze aan akkoorden voor de toekomst van de schepen. Marti was vastbesloten om het grootste deel van zijn kapitaal, en zelfs de opbrengst die hij kon verkrijgen uit de verkoop van land en molens, in de zeehandel te investeren. Hij overwoog ook de aankoop van een nieuw huis bij de kerk van Sant Miquel, en vroeg daartoe advies aan Baruch. Deze vond het een zeer geschikte omgeving. Vervolgens liepen ze de zaken door die, onder leiding van Omar, uitstekend gingen.
Het Griekse vuur was een hoofdstuk apart.
‘Ik heb erover horen spreken; in sommige van onze oude manuscripten staat het vermeld, maar er wordt niets gezegd over de formule. Ik weet dat meer dan een vorst heeft geprobeerd eraan te komen, maar tot op de dag van vandaag is dat niemand gelukt.’
‘Ik denk vooral aan de enorme voordelen die dat zwarte spul biedt, omdat het veel langzamer brandt dan een waskaars. U ziet dat de stad in duisternis gehuld is en dat zelfs de gerechtsdienaren bepaalde straatjes niet in durven. Als er op een bepaalde hoogte ijzeren kooien zouden worden opgehangen met daarin een bakje waarin een pit drijft, zou die door een enkele man met een lange stok en een kaars eraan aangestoken kunnen worden. Het licht zou de hele nacht blijven branden en de straten zouden minder gevaarlijk zijn.’
‘Dat lijkt me een briljant idee; als u hebt geregeld dat het aan de Levantkust ingeladen wordt, is het probleem opgelost. U moet buiten de stadsmuren een paar magazijnen bouwen om de verzegelde vaten op te slaan, zodat in geval van schipbreuk of vertraging om wat voor reden dan ook, de stad niet zonder komt te zitten. Reken maar dat u vergunningen krijgt om het product te importeren, daar zal ik persoonlijk werk van maken. Het toekennen van permissie om binnen de stadsmuren lichtpunten aan te brengen, is echter een zaak van de veguer en, zoals u kunt raden, van uw vriend tot wie ik geen toegang heb omdat mijn volk hem niet aanstaat. Maar ik ben er zeker van dat hij de kans niet voorbij laat gaan om aan zo’n aanlokkelijke zaak mee te werken.’
‘Daar zorg ik voor. En nu zal ik u een nieuwtje vertellen waarvan alleen onze gemeenschappelijke vriend Eudald Llobet op de hoogte is.’
‘Wat dan?’
‘Ik ga met zijn stiefdochter trouwen.’
Terwijl op het gelaat van de jood een brede glimlach doorbrak, werd een van de ramen die uitkeken op de tuin, op de eerste verdieping boven de salon, gesloten.