14 De slavenmarkt

Barcelona, mei 1052

 

adat hij alles in het werk had gesteld om zijn pas verworven fortuin veilig op te bergen, ging Marti op weg naar de slavenmarkt. Hij was vastbesloten de tijd die hij op weg daarheen doorbracht in gezelschap van zijn joodse vriend te benutten om te bepalen hoe en wanneer hij zijn geld het beste kon beleggen.

Ze verlieten de Call door de poort van het Castellnou. Toen ze de stadsmuren achter zich hadden gelaten, liepen ze in de richting van de vlakte van la Boqueria. Via een houten brug staken ze het open riool over dat volliep wanneer het water uit de bergen naar beneden stroomde en dat uitkwam in de Cagalell, waarvan de stank op hete dagen ondraaglijk was. Zo wandelden ze naar de plek waar de slaven werden gekocht en verkocht. Sommigen waren afkomstig van de grens van de mark, bij de grote rivier de Ebro, anderen kwamen van de voet van de Montjuïc. Hier losten sinds mensenheugenis de schepen van de ‘Mare Nostrum’ hun koopwaar, die vaak bestond uit mensenvlees, opgepikt in alle havens van de Middellandse Zee, van Konstantinopel tot aan de Zuilen van Hercules.

De nieuwsgierigheid van Marti kende geen grenzen en de jood, die de interesse van de jongeman waardeerde, gaf hoffelijk antwoord op alles wat hij vroeg.

‘Ziet u, er zijn geen goede of slechte zaken; het zijn de handelaren die goed of slecht zijn. Als u geduld heeft en uw ogen goed de kost geeft, zult u zien dat er twee manieren van handeldrijven zijn. Er zijn zaken waarbij de baas continu aanwezig moet zijn, en er doen zich schaarse gelegenheden voor waarvan u door uw inzicht of durf kunt profiteren.’

‘Zeg me, Baruch, waarom sluiten joden niet zelf de transacties die ze anderen met zo veel trefzekerheid aanraden?’

‘Het antwoord is heel eenvoudig: omdat de wet het ons niet toestaat. Mensen van mijn volk mogen alleen bepaalde transacties sluiten en beroepen uitoefenen. Want als de afgunst - die de dochter is van de onbekwaamheid en weerzin van middelmatige mensen - nu al regelmatig zo de spuigaten uit loopt dat wij ons moeten opsluiten in onze calls, stelt u zich dan eens voor wat er zou gebeuren als we met christenen gingen concurreren! Nee, beste vriend, het leven is veel te mooi om het in rijkdommen te meten. Ons volk beperkt zich tot de zaken die ons zijn toegestaan, en die toestemming kost ons flink wat geld.’

In dit soort gesprekken waren ze verwikkeld toen in de verte de boog opdoemde die de toegang vormde tot de slavenmarkt. Naarmate ze dichterbij kwamen, groeide de verbazing in de ogen van de nieuwkomer. Zelfs op de belangrijkste jaarmarkt van Gerona, waar hij heen was gegaan om de opbrengst van zijn land te verkopen, had hij nog nooit zo’n verzameling wagens, karren en rijdieren gezien als in het gekrioel rond deze immense markt. De kreten van de wagenmenners die erdoor wilden, de verwensingen van de wachters, het gescheld van de postrijders en het knallen van de zweep van de slavendrijvers die toezicht hielden op de huifkarren, waren niet van de lucht. Marti' had vooral aandacht voor de karren met slaven. Voortgetrokken door spannen van vier muilezels kropen ze traag vooruit, onder begeleiding van flarden gejammer van de beklagenswaardige slaven, die op grote platforms opeengehoopt waren in houten kooien met dikke tralies. Op elk ervan prijkten de kleuren van de verschillende eigenaren die deze waar verhandelden. Ook de slavenverblijven verderop, waar de zwaarbeproefde vracht ordelijk werd uitgeladen, waren van deze kleuren voorzien.

Min of meer in het midden van de markt was, als een schavot, een groot podium opgericht op eiken balken, met een doek van vaalgroen fluweel die het bouwsel omspande en de poten verborg. In het midden daarvan stond een ijzeren paal, waaraan een heleboel ringen bevestigd waren, en vanaf het achtergedeelte van het plankier liep een geïmproviseerde overdekte traliegang naar de hokken.

Bij het zien van de onderzoekende blik die Marti op de paal wierp, legde Baruch uit: ‘Dat is om de slaven met kettingen aan vast te maken. Er zitten hele opstandige bij. Bedenk dat ze in hun eigen land vrije mensen waren, en dat ze gewoonlijk conflicten opleveren voordat ze aan hun nieuwe situatie gewend zijn.’

Rond het podium begonnen de bieders van de veiling samen te drommen, achter een paar lichte houten hekken. Eromheen verscheen de ene na de andere platte kar met massieve wielen en een gesloten bouwsel erop, getrokken door karrenpaarden, met gordijnen van leer of grof linnen, die dicht waren omdat de eigenaar zich niet wilde blootstellen aan de blikken van het gepeupel. Ook waren er draagstoelen. Een daarvan trok in het bijzonder de aandacht van Marti: hij was uiterst luxueus, de dragers waren grote, prachtig gespierde negers, en de gordijntjes van de vergulde cabine, die was bedekt met groenzwarte emblemen, waren gesloten.

‘Van wie is die draagstoel?’ informeerde Marti ‘Het zijn de kleuren van de familie Montcusì. Het hoofd van de familie, Bernat, is een van de invloedrijkste mannen van de stad. En laat ik het er maar bij zeggen: ook een van de onaangenaamste. Hij behoort niet tot de adelstand, hij is een burger. Maar u ziet dat hij belangrijk is, al is hij niet van edele geboorte. Hij is al een hele tijd een van de meest gewaardeerde adviseurs van de graaf en is belast met de minst gewilde taak: als een van de edelen een halt moet worden toegeroepen, is Montcusì degene die dat op zich neemt. Herinnert u zich dat ik u heb verteld hoe moeilijk het is om het stadsburgerschap te verkrijgen?’

Maar Marti wilde iets heel anders weten. ‘Waarom zijn de gordijntjes gesloten?’

‘Ongetwijfeld omdat de persoon in kwestie onopgemerkt wil blijven; het is vast een vrouw. Als een dame een slaaf nodig heeft voor privégebruik, zoekt ze die persoonlijk uit, maar ze laat iemand anders voor zich bieden. De dame in kwestie wil geen aandacht en laat zelfs haar gezicht niet zien.’

‘Zullen alle arme drommels die zojuist zijn aangekomen, geveild worden?’

‘Niet nu. De slaven moeten voorbereid en mooi gemaakt worden; negers worden ingesmeerd met een mengsel van bitumen en palmolie opdat ze glanzen. Degenen die onder de reis geleden hebben en die uitgemergeld en zwak zijn aangekomen, mogen eerst uitrusten en aansterken. De vrouwen worden opgedoft: hun haren worden overgoten met aromatische olie, hun tanden gepolijst met aluinpoeder en hun voetzolen en handpalmen zacht gewreven met puimsteen. Veel onervaren kopers laten zich knollen voor citroenen verkopen, en het uiterlijk komt op de eerste plaats, vooral bij de vrouwen. De verkopers zijn zo sluw dat ze elke rijke oude vent een afgeleefd oud wijf kunnen verkopen alsof ze een jonge maagd is.’

Marti viel van de ene verbazing in de andere.

Plotseling werd er op een hoorn geblazen en de gordijnen begonnen te bewegen. De slavendrijvers stonden met hun zwepen klaar naast de geïmproviseerde doorgang. De slaven verschenen een voor een. Ze waren aan elkaar geketend en probeerden geschrokken met hun vrije hand hun ogen af te schermen tegen het plotselinge felle daglicht. Eerst verschenen er vijf zwarte mannen, met een sober lendendoekje rond hun middel gebonden. Een van de wachters maakte hun kettingen vast aan de mast in het midden zodra ze op het podium verschenen, terwijl een ander hen met het houten uiteinde van een lans dwong zich zo op te stellen dat het publiek hen goed kon bekijken.

Een dikke kerel, gekleed in een tuniek die tot zijn kuiten kwam, met aan zijn voeten een paar schoenen met gekrulde punten en op zijn hoofd met een tulband waarop aan de voorkant een gele topaas van enorme afmetingen prijkte, klom puffend de verhoging op. Een negertje dat zo behendig was als een aap begeleidde hem. Het jochie droeg een dienblad met daarop een aanwijsstok, versierd met een rood geverfde struisvogelveer aan het uiteinde, en een blikken spreektrompet waarvan het ene uiteinde aan de mond gezet kon worden en de andere kant wijd uitliep als een hoorn.

‘Deze veiling lijkt een belangrijke gebeurtenis te zijn. Als die dat niet was zou Yuçef, een van de beste veilingmeesters van de markt, die niet zelf op zich nemen,’ fluisterde Baruch de jongeman in het oor.

Het zwaarlijvige personage nam de spreektoeter in zijn ene hand en de versierde aanwijsstok in de andere, zette het mondstuk aan zijn dikke lippen en begon zijn verhaal af te steken: ‘Edele dames en heren, gezagsdragers van Barcelona, hoge geestelijken, dames - als die er zijn - en stadsburgers in het algemeen!’

Er werd gesist achter in de menigte, door lieden die de veilingmeester niet hadden kunnen verstaan. Langzaam werd het stil.

‘Vandaag is het een feestelijke, vrolijke dag. De maandelijkse slavenmarkt gaat beginnen, en dit keer is de koopwaar van uitzonderlijke kwaliteit. Er zit beslist iets voor uwe edelen bij. Dragers voor draagstoelen, zo sterk als beren, zowel blank als zwart, uit het ijskoude noorden en de hete streken van Numidië. Tuinlieden die uw hof en boomgaard zullen weten te onderhouden en die, zoals het goede Noord-Afrikanen betaamt, meesters zijn op het gebied van irrigatie. Kokkinnen, vrouwen geschikt om elke dienst te verrichten, kinderen die snel de taak van een page zullen leren vervullen, vier Cordobese danseressen die uw momenten van verstrooiing kunnen opluisteren, en nog vele andere verrassingen. Dit is het moment, dames en heren, om van uw overtollige mancusos, suddos en dineros af te komen. Er is keus genoeg voor iedere beurs!’

De dikke man nam een adempauze en liep naar de vijf negers toe die achter hem stonden, alsof hij ze nog op dat moment pas opmerkte.

‘Kijk eens, dames en heren, wat we hier hebben. Zojuist aangekomen uit Thebe, sterk als ossen en reeds getemd door de zweep: vijf schitterende exemplaren van wie alles gevraagd mag worden, hoe zwaar het ook is, want ze hebben toch geen ziel. Ze kunnen elke taak leren, en stellen niet veel eisen aan de kwaliteit van hun voedsel, hoewel wel aan de kwantiteit...’ Het publiek barstte in lachen uit bij deze kwinkslag van de veilingmeester. ‘Ze eten als wolven, maar hun kostje is wat er van uw tafel overblijft. U kunt ze als partij kopen of los, of twee, of drie. Natuurlijk maakt de eigenaar u een speciale prijs als u ze allemaal tegelijk koopt. De prijs is vanaf twee sueldos per stuk, de hele partij wordt vanaf drie mancusos geveild. Doe een bod, dames en heren!’

Zijn stem, die door de blikken spreektoeter versterkt werd, was tot in de uithoeken luid en duidelijk te horen. De biedingen kwamen een voor een binnen en de vaardige veilingmeester speelde handig in op de eigendunk van de bieders om de prijs op te drijven.

Marti bekeek het schouwspel, dat helemaal nieuw voor hem was, nieuwsgierig. Zijn blik ging van het plankier naar de draagstoel die in het begin zijn aandacht had getrokken. Al snel kreeg hij door dat de persoon die zich daarin schuilhield, zo nu en dan een zakdoek onder het gordijntje door naar buiten stak. Het signaal werd opgevangen door een van de bieders en dan werd het bod onmiddellijk verhoogd, naargelang de kleur van de zakdoek.

De veiling ging verder en de uitwisseling van slaven voor mancusos, sueldos en dineros van allerlei oorsprong en waarde duurde voort. Toen besteeg een jonge vrouw met nobele gelaatstrekken en een hautaine blik het trappetje.

‘Hier hebben we een meisje dat iedere dame zal verrukken. Ze spreekt Grieks en Latijn, draagt mooie gedichten voor in verschillende talen en bespeelt meerdere muziekinstrumenten. Werkelijk voortreffelijk gezelschap.’

Het bieden begon bij twee sueldos, maar er werd al snel meer geboden, omdat verschillende bieders interesse voor het meisje hadden. De persoon die zich verborgen hield in de draagstoel stak een groene zakdoek uit het raam. De man die de signalen vanuit de koets opvolgde noemde een bedrag, en de dikke man wilde het laatste bod aan hem toewijzen.

Tijdens de veiling had Baruch al meerdere malen advies gegeven aan Marti. Daarom verbaasde het hem dat de jongeman nu in actie kwam zonder zijn advies te vragen. Zijn stem klonk luid: ‘Een mancuso voor de vrouw.’

Meteen voelde Marti' dat de ogen van de andere bieders op hem werden gericht: de prijs die hij had geboden, was duidelijk buitensporig.

Toen Baruch hoorde hoe de jongen de prijs bij het laatste bod opjoeg, keek hij verbaasd naar hem. Hij zag dat Marti' niet naar het podium keek, maar alleen naar de blanke hand die uit het raampje van de draagstoel kwam.

Na nog twee doekjes en nog twee biedingen wees de stem van Yuçef het meisje aan Marti' toe als zijn bezit. Ditmaal ging het gordijntje iets verder open, en half bedekt met de zakdoek kwam er een gezicht tevoorschijn waarvan de grijze ogen een oneindige droefheid uitstraalden. Vanaf dat moment zouden die ogen de dromen van Marti' beheersen.

‘Wat heeft u ertoe gedreven om zo hoog te bieden?’ vroeg Baruch. ‘De vrouw is niet waard wat jij ervoor betaald hebt.’

‘Als de hemelse blik die ik heb opgevangen erbij inbegrepen is, heb ik te weinig betaald.’

‘Doelt u op de dame in de draagstoel?’

‘Op haar, ja.’

‘Als ik me niet vergis, is dat de stiefdochter van Montcusì. Haar moeder was weduwe toen ze de raadsheer huwde, en bracht in het huwelijk de dochter mee die ongetwijfeld de eigenaresse is van de ogen die zoveel indruk op u hebben gemaakt,’ legde de oude jood glimlachend uit. ‘Je hebt een hoge prijs betaald voor het genoegen ze te mogen zien.’

‘Het is weinig geld als je bedenkt dat ik met haar ga trouwen.’ ‘Onmogelijk. Er zijn er meer die bij Montcusì om de hand van zijn dochter hebben gevraagd; ze hebben hun lesje geleerd. Ze is de oogappel van haar vader.’

‘Kent u haar misschien?’

‘Ik ken haar goed, hoewel ze maar zelden het huis verlaat. Als ze dat doet, wordt ze altijd begeleid door gouvernantes en bewaakt door minstens één bediende.’

‘Dat zal geen beletsel zijn. U kunt wel iets bedenken om dat obstakel uit de weg te ruimen.’

‘U bent even stoutmoedig als uw verwekker. Maar u wilt het onmogelijke bereiken.’

‘Dat zou ik niet zeggen, gezien de vrienden die ik heb gevonden, dankzij mijn vasthoudendheid en mijn goede gesternte...’

Na dit voorval zag Marti hoe de dragers van de draagstoel zich opmaakten om de markt te verlaten. De veiling ging verder: de heldere, sonore stem van Yuçef weerklonk opnieuw en legde de murmelende menigte het zwijgen op. ‘Eens zien wat we hier hebben.’ Een groepje van drie personen, dat aan hun uiterlijk te zien uit Andalusië kwam, besteeg het podium. De vrouw was zwanger en het kind was nog geen twaalf jaar. De presentatie liet niet langer op zich wachten.

‘Hier hebben we een compleet gezin, dat in zijn geheel of afzonderlijk gekocht kan worden, zoals gebruikelijk, wat uwe edelen maar wensen. De man is een bekwaam wijnbouwer, de vrouw weet de weg in de keuken en is een vaardig weefster en een bedreven spinster. Van het kind is een goede page te maken of, tot hij groter en sterker is, een boodschappenjongen. Bovendien neemt u er voor de prijs van drie, vier mee naar huis, want de vrouw draagt een kind, of misschien twee. Ze is zes maanden zwanger en wat ze de komende drie maanden eet zal zich met rente terugbetalen, omdat ze ook nog als voedster inzetbaar zal zijn.’

Aanvankelijk werd de hele partij tegelijk aangeboden, maar vervolgens werd het aanbod gesplitst en werd er geboden op de afzonderlijke leden van het gezin. Er werd grif geboden op het kind en de man. Toen deze voorvoelde of begreep dat hij van zijn gezin gescheiden zou worden, sloeg hij zijn vrije arm om de schouders van zijn vrouw. Dit gebaar ontroerde Marti en op dat moment herinnerde hij zich de aanbeveling van zijn vader dingen met de erfenis te doen die het leed zouden compenseren dat zijn verwekker wellicht anderen had berokkend. Hij zag niet dat Benvenist een goedkeurend gebaar maakte toen hij ingreep en het bod dusdanig verhoogde dat verder niemand het nog in zijn hoofd haalde er met de partij vandoor te gaan.

Toen Yuçef met zijn stok op het plankier sloeg om de veiling te beëindigen, blonk er dankbaarheid in de ogen van de huisvader.

Ik geef je de aarde
Section0001.xhtml
Section0009.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0007_0002.xhtml
Section0007_0003.xhtml
Section0007_0004.xhtml
Section0007_0005.xhtml
Section0007_0006.xhtml
Section0007_0007.xhtml
Section0007_0008.xhtml
Section0007_0009.xhtml
Section0007_0010.xhtml
Section0007_0011.xhtml
Section0007_0012.xhtml
Section0007_0013.xhtml
Section0007_0014.xhtml
Section0007_0015.xhtml
Section0007_0016.xhtml
Section0007_0017.xhtml
Section0007_0018.xhtml
Section0007_0019.xhtml
Section0007_0020.xhtml
Section0007_0021.xhtml
Section0007_0022.xhtml
Section0007_0023.xhtml
Section0007_0024.xhtml
Section0007_0025.xhtml
Section0007_0026.xhtml
Section0007_0027.xhtml
Section0007_0028.xhtml
Section0007_0029.xhtml
Section0007_0030.xhtml
Section0007_0031.xhtml
Section0007_0032.xhtml
Section0007_0033.xhtml
Section0007_0034.xhtml
Section0007_0035.xhtml
Section0007_0036.xhtml
Section0007_0037.xhtml
Section0007_0038.xhtml
Section0008.xhtml
Section0007_0039.xhtml
Section0007_0040.xhtml
Section0007_0041.xhtml
Section0007_0042.xhtml
Section0007_0043.xhtml
Section0007_0044.xhtml
Section0007_0045.xhtml
Section0007_0046.xhtml
Section0007_0047.xhtml
Section0007_0048.xhtml
Section0007_0049.xhtml
Section0007_0050.xhtml
Section0007_0051.xhtml
Section0007_0052.xhtml
Section0007_0053.xhtml
Section0007_0054.xhtml
Section0007_0055.xhtml
Section0007_0056.xhtml
Section0007_0057.xhtml
Section0007_0058.xhtml
Section0007_0059.xhtml
Section0007_0060.xhtml
Section0007_0061.xhtml
Section0007_0062.xhtml
Section0007_0063.xhtml
Section0007_0064.xhtml
Section0007_0065.xhtml
Section0007_0066.xhtml
Section0007_0067.xhtml
Section0007_0068.xhtml
Section0007_0069.xhtml
Section0007_0070.xhtml
Section0007_0071.xhtml
Section0007_0072.xhtml
Section0007_0073.xhtml
Section0007_0074.xhtml
Section0007_0075.xhtml
Section0007_0076.xhtml
Section0007_0077.xhtml
Section0007_0078.xhtml
Section0007_0079.xhtml
Section0007_0080.xhtml
Section0007_0081.xhtml
Section0007_0082.xhtml
Section0007_0083.xhtml
Section0007_0084.xhtml
Section0007_0085.xhtml
Section0007_0086.xhtml
Section0007_0087.xhtml
Section0007_0088.xhtml
Section0007_0089.xhtml
Section0007_0090.xhtml
Section0007_0091.xhtml
Section0007_0092.xhtml
Section0007_0093.xhtml
Section0007_0094.xhtml
Section0007_0095.xhtml
Section0007_0096.xhtml
Section0007_0097.xhtml
Section0007_0098.xhtml
Section0007_0099.xhtml
Section0007_0100.xhtml
Section0007_0101.xhtml
Section0007_0102.xhtml
Section0007_0103.xhtml
Section0007_0104.xhtml
Section0007_0105.xhtml
Section0007_0106.xhtml
Section0007_0107.xhtml
Section0007_0108.xhtml
Section0007_0109.xhtml
Section0007_0110.xhtml
Section0007_0111.xhtml
Section0007_0112.xhtml
Section0007_0113.xhtml
Section0007_0114.xhtml
Section0007_0115.xhtml
Section0007_0116.xhtml
Section0007_0117.xhtml
Section0007_0118.xhtml
Section0007_0119.xhtml
Section0007_0120.xhtml
Section0007_0121.xhtml
Section0007_0122.xhtml
Section0007_0123.xhtml
Section0007_0124.xhtml
Section0007_0125.xhtml
Section0007_0126.xhtml
Section0007_0127.xhtml
Section0007_0128.xhtml
Section0007_0129.xhtml
Section0007_0130.xhtml