95 De zondebok
e gesmolten maravedi's hadden aan het licht gebracht dat de sluwe Moor de graaf had bedrogen. Als er geen wonder gebeurde, zouden de verliezen rampzalig zijn. Ramón Berenguer zou dan zijn bondgenoten uit eigen zak moeten betalen, want zijn prestige en zijn goede naam waren belangrijker dan geld en goed.
Montcusì diende zich onverwijld in het grafelijk paleis aan, klaar om de uiterst ongemakkelijke situatie het hoofd te bieden. Zijn geloofwaardigheid stond op het spel en hij moest het slim spelen als hij, opnieuw, erger wilde voorkomen.
Voorgegaan door een van de kamerdienaren liep hij door de gangen die hij zo goed kende.
Toen hij bij de grote deur kwam, vroeg de kapitein van de wacht of hij even geduld wilde hebben. De man ging de kamer binnen om aan de hofmaarschalk toegang te vragen voor de raadsheer voor het veilingwezen. Korte tijd later keerde hij terug om te vertellen dat de raadsheer vrije doorgang had.
Bernat Montcusì liep, met bedrukt gelaat en ontbloot hoofd, over het lange tapijt tot hij aan de voet van de verhoging kwam waarop de troon met baldakijn stond.
Ramón Berenguer, die op dat moment vergaderde met twee van zijn vertrouwens-prohomes en met hofmaarschalk Gualbert Amat, groette hem minzaam. Ongetwijfeld was hij niet vergeten welke voordeeltjes de sluwheid van zijn raadsheer hem had opgeleverd.
‘Wat voor goed nieuws brengt u tot mij zonder voorafgaande afspraak?’
‘Ik vrees, heer, dat ik bij deze gelegenheid de brenger van slecht nieuws ben.’
Het gezicht van de graaf veranderde van uitdrukking. ‘Spreek, mijn goede vriend. Het enige waar we niets tegen kunnen doen is de dood, en die kwade tijding laat hopelijk nog even op zich wachten.’
‘Heer, soms veroorzaken de omstandigheden uiterst onaangename situaties die ons ernstige schade toebrengen. Het is dan wel niet de dood, maar ze verstoren wel ons leven.’
‘Vertel, Bernat, want voor alles is een oplossing.’
‘Ik zal gehoorzamen, heer, maar de kwestie vereist uiterste discretie, niet omwille van mij, maar omwille van het graafschap.’ ‘Insinueert u dat ik deze twee heren moet wegsturen, die mijn absolute vertrouwen genieten?’
‘Ik denk dat hoe minder oren het horen, hoe veiliger het geheim bewaard blijft.’
Inmiddels was de gezichtsuitdrukking van de graaf volkomen veranderd. ‘Ik stel u persoonlijk verantwoordelijk voor deze schoffering als u niet met een afdoende verklaring komt.’
En hij voegde daaraan toe: ‘Hofmaarschalk, heren, als u zo goed wilt zijn om in de voorkamer te wachten? Zodra ik deze ernstige zaak heb afgehandeld, laat ik u weer roepen.’
De twee leden van de Curia Comitis verlieten het vertrek, met de hofmaarschalk voorop.
Toen de deuren achter hen waren gesloten, kreeg de stem van Ramón Berenguer een ernstige en afstandelijke klank. ‘Goed. Neemt u plaats en vertelt u mij welke kwestie me ertoe heeft gedwongen mijn vertrouwensmannen te beledigen.’
Montcusì ging zitten op een bankje ter rechterzijde van de graaf en begon zijn verhaal uit de doeken te doen. De soeverein luisterde aandachtig. De uiteenzetting vergde geruime tijd.
‘Zodoende heeft, heer, de sluwe Moor ons onder de dekmantel van de haast en de duisternis een perfect geslagen munt doen toekomen van een armzalige legering met zo weinig goud dat het onmogelijk is deze om te smelten tot een nieuwe munt.’
‘En hoe is het mogelijk dat niemand dat heeft opgemerkt?’
‘Ik zeg u nogmaals, heer, er was zo veel haast om de zaak achter de rug te krijgen en de vervalsing was zo volmaakt dat niemand het had kunnen vermoeden. Bedenk dat hun smeden beroemd zijn, en dat hun mancusos graag geziene en algemeen gebruikte muntsoorten zijn.’
De graaf streek langzaam over zijn baard. ‘Als we geen middel vinden om de schade te beperken, kunnen de verliezen voor onze schatkist huiveringwekkend zijn.’
Bernat wachtte de reactie van zijn heer af. Hij zat klaar om voorstellen te doen om de verliezen te beperken, zodat hij zijn rol van redder in de nood kon herwinnen. ‘Ik dacht dat er misschien wel een redmiddel was, en daarom heb ik u gezegd dat we beter even alleen konden zijn.’
‘Ik luister, Bemat.’
‘Laten we de dingen even op een rijtje zetten. Als ik iets voorstel wat u niet bevalt, heer, laat het me dan weten.’
De graaf knikte en de sluwe Montcusì ontvouwde zijn plan.
‘Het is duidelijk dat we niet alleen het geld terug moeten zien te krijgen, maar ook de eer van het graafschap de het prestige van het huis van Barcelona veilig moeten stellen.’
‘Ga verder, bid ik u.’
Bernat kreeg het gevoel dat hij de situatie weer meester werd. ‘De Moor heeft ons beetgenomen en ons knollen voor citroenen verkocht. Goed, maar dat is nooit bewezen. De joden zijn degenen met verstand van het slaan van munten, omdat uw grootvader ze dit privilege heeft toegekend.’
‘Waar wilt u naartoe?’
De joodse wisselaars hebben de maravedi's als goed geaccepteerd en daarvoor een ontvangstbewijs gegeven. Ze zijn bovendien een rente overeengekomen.’
‘En dus?’
‘Zij zijn degenen die hebben kunnen knoeien met het geld, zij hebben het gesmolten en zij zijn degenen die ons nu komen zeggen, nadat zij ze al twee weken in hun bezit hebben, dat het geld vals is.’ Ramóns ogen begonnen te glinsteren.
‘Kunt u mij volgen?’ lispelde de sluwe raadsheer.
‘Ik geloof dat ik uw idee begin te vatten.’
‘Het is heel eenvoudig,’ zei Bernat gewichtig, ‘u gaat niet één van hun excuses accepteren. De maravedi's die u stortte waren deugdelijk, getuige uw ontvangstbewijs. En als iemand ze heeft verwisseld is dat hun probleem, niet het uwe.’
‘Bemat, ik heb altijd al gedacht dat u een financieel wonder was, maar nu weet ik het zeker.’
‘Er is meer, heer.’
‘Nog meer?’
‘We brengen een vals bericht in omloop onder de mensen, dat de Hebreeërs hebben geprobeerd het graafschap te bedriegen en zijn bewoners te schaden. Hoe drukker uw onderdanen zich om de joden maken, iets waar ze altijd al toe geneigd zijn, hoe minder tijd ze hebben om tegen andere zaken te protesteren.’
‘En dan?’
‘Dan eist u terugbetaling van het geld, met rente. Zij zullen zich gedwongen zien de wandaad en de zogenaamde oplichting ongedaan te maken, en nog jarenlang boeten voor de hebzucht van hun leiders. Zoals u zult begrijpen zal het volk, wanneer het voor de keus gesteld wordt tussen hun graaf en de gehate joden, voor u kiezen en kan de straf niet hoog genoeg zijn.’
‘Als we hier mooi uit komen, staat Barcelona bij u in de schuld, mijn vriend. Toch heb ik nog een twijfel. Ik zou niet willen dat de mensen uit de Call tegen hun graaf in het harnas gejaagd worden; het zijn zeer rendabele onderdanen.’
‘Nee, dat gebeurt niet: ze zijn te zeer op de handel gesteld en willen dat men ze rustig laat leven, en in Barcelona hebben ze dat voor elkaar. Ze zullen zich in eindeloze discussies storten, zoals ze dat altijd doen, en uiteindelijk de schuld geven aan degene of degenen aan wie ze hun rampspoed te danken hebben. Bedenk bovendien dat er nog nooit ook maar één van alle joodse gemeenschappen in Castilië in opstand is gekomen: ze zijn mak als schapen en gewend te vluchten sinds de tijden van Titus.’
‘En wie denkt u dat ze de schuld zullen geven?’
‘Dezelfde die wij zullen beschuldigen: Baruch Benvenist, de dajan van de Call. Dat is de meest prestigieuze jood. Als je de kop van de slang afhakt, is dat het einde van het probleem.’
‘En wat voert u aan om die operatie op gang te brengen?’
‘Heer, in het wetboek Liber judiciorum en nu ook in uw Usatges staat duidelijk bepaald dat “de wisselaar die niet aan zijn verplichtingen kan voldoen, zal worden opgehangen voor zijn wisseltafel”. Wat voor een galg verdient degene die zijn graaf heeft geprobeerd op te lichten dan wel niet?’
Ramón Berenguer hoefde er geen twee keer over na te denken. ‘Zet het plan in werking.’ ‘Heer, ik raad u aan met beleid te werk te gaan. Het is niet verstandig te hard van stapel te lopen, of de schijn te wekken dat niet alle wettelijke regels zijn nagekomen. Geef het tijd. Het is beter dat zij geloven dat u het verlies voor lief hebt genomen.’
‘Wees discreet, Bernat,’ vroeg de graaf.
‘Heer, bedenk dat ik het was die heeft voorgesteld dit gesprek zonder lastige getuigen te voeren.’
‘Gaat u aan uw werk en weet dat de graaf, als hij hier goed uit komt, bij u in het krijt staat.’
Montcusì probeerde zijn gezette lichaam elegant te buigen en verliet de kamer met meer gewicht dan waarmee hij gekomen was, overtuigd dat hij zijn goede naam had gered.
De teerling was geworpen. Baruch Benvenist zou de zondebok worden van deze ellende en de joden zouden, als altijd, de schuld krijgen van het fiasco.