6 Pater Llobet

Barcelona, mei 1052


e geestelijke begeleidde Marti' Barbany dwars door de vertrekken van de Pia Almoina, die hij van een indrukwekkende pracht vond, vergeleken met wat hij tot dan toe gezien had. Wat hem nog het meest overdonderde waren de hoge vakwerkplafonds. Doordat hij gewend was aan de zolderingen van de hofsteden in zijn streek leken deze hem enorm, en hij vroeg zich af hoe zulke architectonische wonderen tot stand konden worden gebracht.

 Aangekomen bij een voorkamer vroeg de geestelijke hem te wachten, nadat hij Marti er nogmaals op had gewezen dat de kans groot was dat zijn onderneming in dit vertrek zou stranden als hij halsstarrig bleef volhouden dat hij de brief zelf wilde overhandigen. Hij kon de missive toch ook aan hem overdragen om aan de geadresseerde te overhandigen? Marti' aarzelde een ogenblik, maar nu hij zo dicht bij zijn einddoel was besloot hij toe te geven: hij gaf de brief aan de geestelijke. Die verdween door een deur onder een stenen boog uit het zicht.

Marti Barbany had nog maar nauwelijks de gelegenheid gehad om om zich heen te kijken, toen de deur alweer openging. In de deuropening verscheen een figuur die helemaal niet paste bij het idee dat de jongeman van geestelijken had; in zijn geheugen vlamde een beeld op dat hem zeker niet onbekend was. Gehuld in een tunica met een priesterkoord als ceintuur vertoonde zich hier een enorm zwaarlijvige kerel, die meer op een strijder leek dan op een man van de Kerk: hij had een kolossale kop, gemillimeterd haar met een tonsuur, wakkere ogen en borstelige wenkbrauwen. In de handen die uit de wijde mouwen staken, die er ongewoon krachtig uitzagen, hield hij het stuk perkament dat Marti van zijn moeder gekregen had. De jongeman stond op om zich te laten bekijken door de onderzoekende ogen van de geestelijke, die hem van top tot teen bestudeerden. Hij werd nogal onrustig van deze uitgebreide inspectie, maar kalmeerde een beetje toen hij opmerkte dat die ogen openlijk glimlachten.

‘Zo, dus u bent Marti Barbany.’

‘Inderdaad, hoogwaardige,’ zei de jongeman met een lichte buiging.

‘Ik had u eerder verwacht. U bent wat vertraagd.’

‘De dag van mijn vertrek was niet iets dat alleen van mij afhing. Ik ben, of beter gezegd was, de enige man in huis en mijn moeder is al op leeftijd.’

‘Wie een goede zoon is, is zeker een goede man,’ oordeelde de geestelijke. ‘En u, zoon van uw vader, bent dat ongetwijfeld.’

‘Als ik het ben, is dat niet dankzij het voorbeeld van mijn vader,’ zei Marti gedecideerd.

Het felle antwoord van de jongeman deed de aartsdiaken opkijken. ‘Vel geen waardeoordeel voordat je alle feiten kent... Maar treed binnen, treed binnen in mijn toevluchtsoord. Dit hier is niet de juiste plaats om de zoon van een zo geliefde vriend te ontvangen.’

Voorgegaan door de geestelijke ging Marti een vertrek binnen waarvan de vier wanden letterlijk volgestouwd waren met boeken en perkamenten. Afgezien daarvan was er een bescheiden schrijftafel te zien, en een bidstoel die tegen een muur aan stond tegenover een ruwhouten kruis. Het licht viel binnen door een venster met op de brede vensterbank ervoor twee grote bloembakken, vol met zeer goed verzorgde bloemen. Kennelijk koesterde de geestelijke een liefde voor planten.

De aartsdiaken nam plaats in zijn rijkversierde zetel en nodigde Marti uit tegenover hem te komen zitten. Hij nam een ganzenveer in zijn rechterhand en begon daarmee te spelen. ‘Zo, dus u bent de zoon van Guillem Barbany van Gorb.’

‘Zo zie ik mezelf wel, al gebiedt de eerlijkheid me te zeggen dat ik daar tot op heden weinig waarde aan heb gehecht en dat ik er geen enkel voordeel van heb gehad.’

‘Waarom zegt u dat?’ vroeg de priester.

Marti antwoordde volkomen eerlijk: ‘Ik kan me hem nauwelijks herinneren, en ik geloof niet dat mijn moeder en ik ooit veel voor hem betekend hebben. Hij was een vreemde voor mij en ik geloof dat ik dat ook voor hem was. Ik heb hem in mijn hele leven hooguit twee, drie keer gezien.’

‘U doet er geen goed aan een man te veroordelen zonder hem te kennen, of zonder de omstandigheden te onderzoeken die hem hebben gedwongen te handelen zoals hij deed.’

‘Ik geloof dat de eerste plicht van een vader en echtgenoot de zorg voor zijn gezin is.’

‘Natuurlijk, wanneer de omstandigheden directe betrokkenheid toelaten... Maar in sommige gevallen kan men meer voor familieleden en vrienden betekenen door een verworven verplichting aan te gaan dan door vruchteloos in hun nabijheid te verkeren.’

‘Wanneer een man trouwt en kinderen krijgt,’ reageerde Marti', ‘mag men ervan uitgaan dat hij de verplichtingen aanvaardt die zo’n beslissing met zich meebrengt. Wanneer men andere verplichtingen en afspraken voorrang wil geven, kan men beter geen vrouw nemen, laat staan een kind.’

De priester schoof even heen en weer in zijn stoel. Toen hij weer het woord nam, had zijn stem een ernstige ondertoon. ‘U velt wel erg gemakkelijk een oordeel in een situatie die u niet kent. Een man kan zich, door geboorte of belofte, genoodzaakt zien om taken op zich te nemen waardoor hij zich wellicht ver van zijn gezin moet begeven. Ik vrees dat deze mogelijkheid, tot op de dag van vandaag, nooit bij u is opgekomen.’

‘Als u zo goed wilt zijn me uit te leggen waaruit die verplichtingen dan bestaan die een man, afgezien van de zorg voor de zijnen, moet aangaan, dan begrijp ik misschien wat u tegenover mij wilt rechtvaardigen.’ Marti pauzeerde even en vervolgde toen, met een stem die trilde van emotie: ‘Voor een kind dat zich herinnert hoe zijn moeder elke morgen voor dag en dauw opstond en in ijzige winterkou of drukkende zomerhitte achter een span ossen de velden bewerkte, de ploeg diep in de aarde drukkend om voren te maken, en hoe zij haar rug vernielde bij het binnenhalen van de oogst in het najaar, is zo’n rechtvaardiging in elk geval iets onzinnigs.’

De aartsdiaken zweeg, voor Marti’s gevoel heel lang. Toen legde hij de beduimelde veer op tafel en sprak hij: ‘Ik denk dat ik u veel dingen uit te leggen heb.’

‘Ik luister aandachtig, begint u maar als u wilt.’

‘Ik ben niet altijd een geestelijke geweest. Hiervoor was ik soldaat, en dat is hoe ik uw vader heb leren kennen.’

In Marti flakkerde een herinnering op. Uit de mistflarden van zijn kindergeheugen dook het indrukwekkende silhouet op van de man die midden in de nacht met de pastoor naar zijn huis in Ampurias was gekomen, hoewel hij destijds heel anders uitgedost was. Maar vooralsnog zei hij niets; hij luisterde slechts aandachtig.

De geestelijke ging verder: ‘Het was in mijn leertijd voor dat verschrikkelijke beroep. Uw vader trad, om een gelofte na te komen die nog uit de tijd van zijn vader stamde, in dienst bij het grafelijk huis van Barcelona. Eens had zijn grootvader Raymond Borrell gediend, de graaf van Barcelona, Gerona en Osona en echtgenoot van Ermesinde van Carcassonne. Het was een zware tijd, want om aangenomen te worden als strijder moest je niet alleen over een paard beschikken, maar ook over enorme fysieke kracht en aangeboren talent. We oefenden tot we onszelf geschikt achtten om ingelijfd te worden bij de legereenheid van Elderich van Oris, de hofmaarschalk van gravin-weduwe Ermesinde van Carcassonne. Zij voerde het bewind over het graafschap na de dood van haar zoon, de Bultenaar, zolang haar kleinzoon, Ramón Berenguer I, minderjarig was.

We waren allebei verplicht hem te dienen omdat wij het vazalschap voortzetten dat onze respectievelijke voorvaderen waren aangegaan in ruil voor ik weet niet hoeveel gunsten. Ik zeg u dat uw vader een goede zoon was. We deden mee aan de militaire strooptochten die de hofmaarschalk van de gravin aan de zuidgrens hield. Daar leerden we pas echt vechten, maar vooral raakten we gewend aan de wreedheden van de oorlog. Onze harten werden gevoelloos ten opzichte van de pijn van anderen, en brandende nederzettingen en de dood van menselijke wezens werden even gewoon als eten en drinken. Dat was het begin van onze gezamenlijke omzwervingen.’

Het verhaal van de geestelijke trof Marti, die een onvermoede kant te zien kreeg van personen van wie hij een heel ander beeld had gehad.

De aartsdiaken, die de belangstelling van de jongen wel opmerkte, vervolgde: ‘Op het slagveld ontstaan en groeien de sterkste vriendschappen. Ik moet zeggen dat uw vader voor mij een kameraad was als een zelf uitgezochte en daardoor dubbel beminde broer. Ik herinner me dat hij op een avond over uw moeder en u vertelde. De verplichtingen die zijn overgrootvader was aangegaan, hadden hem van zijn gezin verwijderd en hem naar een heel ander soort leven geleid. We zaten voor onze tent rond een kampvuur toen hij plotseling impulsief een stuk perkament uit zijn zak tevoorschijn haalde en zei: “Als mij iets zou overkomen, tref dan maatregelen om ervoor te zorgen dat mijn zoon, die nu nog een kleine jongen is, zich bij jou meldt met deze ring” - hij maakte een gebaar en toonde me de zegelring die hij aan zijn linkerwijsvinger droeg - “die je mijn vrouw moet doen toekomen zodra er gebeurt wat er geschreven staat. Zo zul je hem herkennen wanneer hij volwassen is. Vertel hem dan alsjeblieft mijn geschiedenis en overhandig hem mijn testament, met deze sleutel die ik je nu geef. Ik heb er zelf nog zo een.” Nadat hij dit gezegd had, overhandigde hij me het perkament, verzegeld met een afdruk van het zegel dat u nu aan uw vinger draagt, en een sleuteltje dat hij aan een touwtje om zijn hals droeg - waarvan ik, om eerlijk te zijn, nog steeds niet weet waar het op zou moeten passen. Eigenlijk had ik die ring, die ik zo goed ken omdat ik die persoonlijk naar uw moeder gebracht heb, niet eens meer hoeven zien, omdat ik u aandachtig bekeken heb en u sprekend op hem lijkt.’

Inmiddels hing Marti echt aan zijn lippen.

‘Ik vroeg hem waar hij die onzin in vredesnaam vandaan haalde,’ ging aartsdiaken Llobet verder. ‘Hij had immers al zoveel gevaren en lotgevallen overleefd. Ik herinner me hoe hij antwoordde: “Een verantwoordelijk man moet dit soort dingen vroeg of laat doen, en ik weet dat mijn moment is gekomen.” Ik stopte het document onder in mijn gordeltas en borg die weg op een veilige plaats, zoals iedere soldaat doet voordat hij ten strijde trekt; ook hing ik het sleuteltje om mijn hals, onwetend van de verschrikkingen die kort daarop zouden volgen. Dat ik die nu kan navertellen dank ik - ik kan het niet vaak genoeg zeggen - aan de geweldige kameraad die jouw vader voor mij geweest is.’

Marti', gefascineerd door het verhaal, onderbrak dat nu voor het eerst: ‘Wat is er dan gebeurd waardoor u mijn vader zo’n geweldige kameraad vindt?’

Don Eudald sloot zijn ogen half, alsof hij moeite moest doen om eraan terug te denken. Een straal licht viel binnen door het raam achter hem, en verleende zijn hoofd een geheimzinnige aura.

‘Kijk, we waren bij zonsopgang opgestaan en hadden een lange tocht gemaakt naar de omgeving van Vallfermosa. Daar wachtte de troepenmacht van graaf Mir Geribert op ons. Onze gravin had een appeltje met hem te schillen omdat hij zich prins van Olèrdola liet noemen, een eer die hem volgens haar niet toekwam. We begonnen ons kamp op te slaan, omdat onze voorhoede ons had laten weten dat de vijand nog ver weg was en dat het nog minstens een dag zou duren voor het gevecht losbarstte. We zetten een tijdelijk kamp op en wachtten daar verdere bevelen af. Nog voor de priem wekte de hoorn ons; onze vaandeldrager meldde ons dat de vijand ’s nachts was opgetrokken om ons te verrassen. Als dat hem was gelukt, zou hij wel in het nadeel zijn geweest, omdat de troepen dan uitgeput aan de gevechten hadden moeten beginnen. Uw vader en ik verbaasden ons over dit gebrek aan deskundigheid. Een goed strateeg zorgt ervoor de troepen uitgerust en op het juiste moment de strijd in te sturen.

Alle manschappen maakten hun wapens in orde. Uw vader en ik aten een licht ontbijt van plat brood met worst en spek, want het is slecht om zwak ten strijde te trekken, maar met een volle pens is nog slechter, want de ergste wonden zijn de buikwonden. We knoopten een paar kleine wijnzakjes van dierenvel aan onze gordels vast om iets te drinken bij ons te hebben en namen onze plaats in de geledingen in. We hadden de zon in onze rug, wat in ons voordeel was omdat die de vijand in de ogen zou schijnen. Op zo’n moment hebben zelfs veteranen het gevoel dat hun maag in een mierenhoop verandert.

Onze voorhoede meldde dat de vijand zich op nog geen mijl afstand bevond. Toen gebeurde er iets onvoorziens. Kennelijk had Arnau de Ruscalleda, de heer van Vallarta, een pact gesloten met Mir Geribert. Vanuit de vesting Fals, waarvan de heer zojuist zijn vazal was geworden, viel hij onze achterhoede aan. Onze legerschare draaide zich om en kreeg zo de zon in het gezicht... De verwarring was groot: de pijlen daalden uit de hemel neer als horden woedende insecten, en de voetsoldaten van Arnau de Ruscalleda, door de wol geverfd in gevechten tegen de Moorse koning van Lérida en verantwoordelijk voor de herovering van de Tortosastrook, stortten zich op onze troepen. Een pijl doorboorde mijn koperen schild, dat bekleed was met moeflonvacht, en boorde zich in mijn hals. Kijk.’ Terwijl hij dit zei, trok de geestelijke de halsopening van zijn tunica omlaag. Hij liet een lelijk litteken zien dat van de onderkant van zijn hals tot aan zijn sleutelbeen liep. ‘Het werd zwart voor mijn ogen en ik liet mijn gehavende lichaam op de grond vallen. Het was een hels tumult: het geschreeuw van de soldaten vermengde zich met het gekerm van de stervenden, het jammeren van de gewonden en de schietgebedjes en het gevloek van de strijders. De voetsoldaten waadden door het bloed.

Plotseling stortte zich een enorme Moor, een huursoldaat van Ruscalleda, op mij en ik geloofde dat mijn laatste uur geslagen had. Ik beval mijn geest al aan bij de Allerheiligste Maagd toen uw vader verscheen, die met zijn enorme strijdbijl het hoofd van de ongelovige afhakte. Op dat moment blies de hoorn de aftocht: de gelederen waren doorbroken en onze troep was als een afgesloten eilandje achtergebleven tussen de vijandelijke rijen. Uw vader trok zijn sabelriem over zijn rug en tilde mijn toegetakelde lichaam over zijn schouder. Hij ontdeed zich van zijn bijl en nam in zijn vrije hand een zwaard, een Iberische falcata, die altijd goede resultaten opleverde in gevechten van man tot man. Links en rechts klievend en houwend kwam hij steeds dichter bij onze eigen rijen, waarbij hij ledematen van vijanden afhakte als een houthakker in het bos. We waren er bijna... Ik had veel bloed verloren, de schacht van de pijl stak nog uit mijn hals.

Op dat moment zwoer ik Christus dat als ik hieruit zou komen, ik het klooster in zou gaan: het was als een teken van de hemel dat mij altijd aan die belofte zou herinneren.

Uw vader viel en ik rolde naast hem naar onze voorpost toe. Maar toen daalde er, om te voorkomen dat we ons doel zouden bereiken, een regen van werpspiesen rondom ons neer. Uw vader, die zelf nu ook gewond was, bedekte mijn lichaam met het zijne. Een droog, dof geluid en de uitdrukking op zijn gezicht vertelden me dat een van die speren hem tussen de schouderbladen getroffen had. Ik voelde vaag hoe zijn handen de mijne zochten. De laatste woorden die ik kon horen voordat ik mijn bewustzijn verloor, waren: “Zorg voor mijn zoon...’”

Een lange stilte vulde de ruimte tussen hen. Ten slotte vervolgde de geestelijke, met afwezige blik: ‘Het was een verwoede strijd, zonder winnaars of overwonnenen. Toen de zon onderging en schaduwen over het slagveld vielen, probeerde ieder voor zich zijn doden te bergen. Elderich van Oris gaf bevel om een brandstapel op te richten en de lichamen van degenen die in de strijd waren gevallen te verbranden. Mij hadden ze opgehaald en ik lag daar samen met een stel anderen, op het punt om in Charons boot te stappen. De chirurgijnen konden de aantallen ledematen die geamputeerd moesten worden, wonden die gestelpt moesten worden en botten die gezet moesten worden maar nauwelijks aan. De geestelijken gaven het heilig oliesel aan de stervenden, en ik voelde in mijn delirium iets vreemds aan mijn ringvinger. Ik strekte mijn linkerhand uit en merkte dat uw vader, voordat hij stierf, de ring aan mijn vinger geschoven had die u nu aan de uwe draagt.

Voordat ik het bewustzijn verloor was er een priester die, over mijn lichaam gebogen, de woorden uitsprak waarmee hij mijn ziel op de laatste reis stuurde. Hem vertrouwde ik mijn geheim toe. Ik vroeg of hij, als ik het niet zou halen, de opdracht wilde vervullen die zich in mijn weitas bevond en sloeg een kruis. Bewusteloos werd ik naar een van de kastelen van mijn heer gebracht. Toen ik na twee dagen ontwaakte, ontdekte ik dat ik naakt was: mijn borst en hals waren verbonden met repen stof. Onmiddellijk bedacht ik dat ik de opdracht van uw vader niet zou kunnen volbrengen, maar groot was mijn opluchting toen ik zag dat de gordeltas naast me lag, met het sleuteltje erin. Een barmhartige ziel, dacht ik... Later vertelden ze me dat een geestelijke die een dag eerder had gebracht, nadat hij geïnformeerd had of ik herstellende was van mijn verwondingen.

Mijn herstelperiode duurde lang. Ik was nog maar nauwelijks op krachten gekomen of ik vroeg toestemming aan mijn heer om uw huis te bezoeken, zodat ik de wensen van mijn kameraad kon vervullen. Ik herinner me die nacht nog alsof het gisteren was. Ik zag hoe uw moeder overliep van bitterheid, als iemand die zijn hele leven heeft ingezet bij een dobbelspel en dat heeft verloren. Ik overhandigde haar de ring en zei haar dat ze bericht zou ontvangen waar, wanneer en op welke manier u mij zou moeten zoeken. Op dat moment wist ik nog niet wat ik met mijn leven zou gaan doen en waar ik me zou bevinden wanneer u meerderjarig zou worden, maar als ik ziek zou worden, zou ik wel iemand instrueren om in mijn naam de belofte aan uw vader gestand te doen. Ik wist toen al wel dat ik me wilde wijden aan het dienen van God, zoals ik gezworen had, maar ik had geen idee welke wegen ik daartoe zou moeten afleggen en dus ook niet waar ik te vinden zou zijn. Toen mijn superieuren mij deze plaats toewezen, stuurde ik uw moeder een bericht, waarin ik haar te kennen gaf dat u mij op moest zoeken en ook dat u aan uw ringvinger de zegelring van uw vader moest dragen, zoals u gedaan hebt.’ 

Marti staarde in zichzelf gekeerd naar de ring die aan zijn vinger prijkte. Toen nam hij het woord: ‘Ik begrijp nu werkelijk wat u zei: dat men niemand mag beoordelen voor men het hele verhaal kent.’ 

‘Mijn beste, uw moeder heeft haar hele leven de bitterheid met zich meegesleept van iemand die onterfd is door haar familie, zonder dat ze in ruil daarvoor haar leven mocht doorbrengen in gezelschap van de echtgenoot die zij tegen zo’n hoge prijs had gekozen. U zult nu wel begrijpen dat een man ook andere verplichtingen heeft dan aan zijn eigen gezin, als hij de eer van zijn voorvaderen onaangetast wil houden.’

Marti' bleef een poosje stil. ‘Neemt u mij niet kwalijk, mijn gedachten zijn een grote kluwen.’

De geestelijke stond op. ‘Er zullen weldra heel wat twijfels bij u worden weggenomen. Ik zal u het perkament overhandigen dat al die jaren in mijn bezit is geweest. Als u wilt, laat ik u even alleen om het in alle rust te lezen. Wanneer u klaar bent, luidt u het belletje dat op tafel staat; dan zal mijn secretaris mij gaan halen.’

De man van God liep naar een kistje dat in de kast verborgen stond. In het slot stak hij een sleutel die hij uit de diepe zak van zijn ambtsgewaad haalde. Hij opende het kistje en rommelde wat tussen de documenten die zich daarin bevonden. Ten slotte haalde hij een stuk perkament tevoorschijn dat met de jaren vergeeld was, en een kleine sleutel; hij sloot het deksel weer en legde de beide voorwerpen op tafel voor de jongeman neer.

‘Neemt u alle tijd die u nodig hebt, er is geen haast. Ik ben in de bibliotheek, om wat dingen af te handelen die ik al veel te lang heb uitgesteld. Laat me maar roepen wanneer u klaar bent.’

De geestelijke trok zich terug met een veel zachtere tred dan je van zo’n zwaarlijvig persoon zou verwachten. Marti' bleef alleen achter met de raadselen uit het verleden die, zonder dat hij het wist, bepalend zouden zijn voor de toekomst die hem wachtte.

Ik geef je de aarde
Section0001.xhtml
Section0009.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0007_0002.xhtml
Section0007_0003.xhtml
Section0007_0004.xhtml
Section0007_0005.xhtml
Section0007_0006.xhtml
Section0007_0007.xhtml
Section0007_0008.xhtml
Section0007_0009.xhtml
Section0007_0010.xhtml
Section0007_0011.xhtml
Section0007_0012.xhtml
Section0007_0013.xhtml
Section0007_0014.xhtml
Section0007_0015.xhtml
Section0007_0016.xhtml
Section0007_0017.xhtml
Section0007_0018.xhtml
Section0007_0019.xhtml
Section0007_0020.xhtml
Section0007_0021.xhtml
Section0007_0022.xhtml
Section0007_0023.xhtml
Section0007_0024.xhtml
Section0007_0025.xhtml
Section0007_0026.xhtml
Section0007_0027.xhtml
Section0007_0028.xhtml
Section0007_0029.xhtml
Section0007_0030.xhtml
Section0007_0031.xhtml
Section0007_0032.xhtml
Section0007_0033.xhtml
Section0007_0034.xhtml
Section0007_0035.xhtml
Section0007_0036.xhtml
Section0007_0037.xhtml
Section0007_0038.xhtml
Section0008.xhtml
Section0007_0039.xhtml
Section0007_0040.xhtml
Section0007_0041.xhtml
Section0007_0042.xhtml
Section0007_0043.xhtml
Section0007_0044.xhtml
Section0007_0045.xhtml
Section0007_0046.xhtml
Section0007_0047.xhtml
Section0007_0048.xhtml
Section0007_0049.xhtml
Section0007_0050.xhtml
Section0007_0051.xhtml
Section0007_0052.xhtml
Section0007_0053.xhtml
Section0007_0054.xhtml
Section0007_0055.xhtml
Section0007_0056.xhtml
Section0007_0057.xhtml
Section0007_0058.xhtml
Section0007_0059.xhtml
Section0007_0060.xhtml
Section0007_0061.xhtml
Section0007_0062.xhtml
Section0007_0063.xhtml
Section0007_0064.xhtml
Section0007_0065.xhtml
Section0007_0066.xhtml
Section0007_0067.xhtml
Section0007_0068.xhtml
Section0007_0069.xhtml
Section0007_0070.xhtml
Section0007_0071.xhtml
Section0007_0072.xhtml
Section0007_0073.xhtml
Section0007_0074.xhtml
Section0007_0075.xhtml
Section0007_0076.xhtml
Section0007_0077.xhtml
Section0007_0078.xhtml
Section0007_0079.xhtml
Section0007_0080.xhtml
Section0007_0081.xhtml
Section0007_0082.xhtml
Section0007_0083.xhtml
Section0007_0084.xhtml
Section0007_0085.xhtml
Section0007_0086.xhtml
Section0007_0087.xhtml
Section0007_0088.xhtml
Section0007_0089.xhtml
Section0007_0090.xhtml
Section0007_0091.xhtml
Section0007_0092.xhtml
Section0007_0093.xhtml
Section0007_0094.xhtml
Section0007_0095.xhtml
Section0007_0096.xhtml
Section0007_0097.xhtml
Section0007_0098.xhtml
Section0007_0099.xhtml
Section0007_0100.xhtml
Section0007_0101.xhtml
Section0007_0102.xhtml
Section0007_0103.xhtml
Section0007_0104.xhtml
Section0007_0105.xhtml
Section0007_0106.xhtml
Section0007_0107.xhtml
Section0007_0108.xhtml
Section0007_0109.xhtml
Section0007_0110.xhtml
Section0007_0111.xhtml
Section0007_0112.xhtml
Section0007_0113.xhtml
Section0007_0114.xhtml
Section0007_0115.xhtml
Section0007_0116.xhtml
Section0007_0117.xhtml
Section0007_0118.xhtml
Section0007_0119.xhtml
Section0007_0120.xhtml
Section0007_0121.xhtml
Section0007_0122.xhtml
Section0007_0123.xhtml
Section0007_0124.xhtml
Section0007_0125.xhtml
Section0007_0126.xhtml
Section0007_0127.xhtml
Section0007_0128.xhtml
Section0007_0129.xhtml
Section0007_0130.xhtml