115 De tweede dag

 

ls dat al mogelijk was, was er op de tweede dag nog meer publiek, of zo leek het tenminste. Op de burgertribune paste er geen scheermes meer tussen en gezien de belangstelling voor de zitting was het duidelijk dat er opnieuw geld van eigenaar was verwisseld, want uit de commentaren bleek dat er nieuwe gezichten bij waren.

De graven hadden hun ereplaatsen ingenomen en op het gezicht van Almodis stond geamuseerde nieuwsgierigheid te lezen. Dat van Marti' zag lijkbleek, terwijl dat van de raadsheer er kalm en zelfvoldaan uitzag. De secretaris riep don Fabia van Claramunt op en na hem de eed te hebben afgenomen zei hij hem plaats te nemen in de getuigenbank, die tussen de lessenaars in stond.

Rechter Frederic Fortuny, die van meet af aan een voorkeur had gehad voor de raadsheer, begon de ondervraging.

‘Bent u werkelijk don Fabia van Claramunt, inwoner van Barcelona?’

‘Die ben ik.’

‘Was u benoemd tot slotvoogd van een versterkte woning bij Terrassa door raadsheer Bernat Montcusì?’

‘Daartoe was ik niet benoemd: ik verkreeg de opdracht door een contract en dat bleef zo tot mijn belangen niet langer overeenkwamen met die van degene die mij contracteerde.’

‘Bevond u zich op 2 3 december in voomoemde versterkte woning?’ ‘Ja, maar in de functie van rentmeester.’

‘Laten we voorbijgaan aan de functie die u in voornoemde nacht had, die doet niet ter zake. Is het niet zo dat een troep die toegaf onder bevel te staan van stadsburger Barbany, het huis overviel met als doel een slavin te redden die u bewaakte in dat fort?’

‘Niet precies.’

‘Verklaar u nader.’

‘Een groep mannen kwam binnen de muren van het fort. De manier waarop was niet gebruikelijk, maar ik moet zeggen dat niemand gewond raakte en dat ik, nadat ze mij het document hadden getoond dat zij bij zich droegen, begreep dat we iemand wederrechtelijk vasthielden.’

‘Het is niet aan u om daar een oordeel over te vellen. Uw taak was het, de gast te bewaken.’

‘Als ik dat had gedaan, had er bloed kunnen vloeien en ik wilde niet dat een niemendal aanleiding zou worden tot iets wat de rest van mijn leven aan mijn geweten zou knagen. De aanklager kwam niet op de juiste manier binnen, maar hij had gelijk. De vrouw die daar gevangenzat en gemarteld werd, verdiende dat lijden niet.’ Rechter Vidiella onderbrak hem: ‘We zijn hier niet om zaken te beoordelen die niet gebeurd zijn. Dit is niet de tijd en de plaats daarvoor en de heer Claramunt is hier als getuige, niet als beschuldigde. Laat de getuige zeggen wat de documentatie en de verificatie waren die op dat moment werden overlegd en uitgevoerd.’

‘Het document was een manumissio, opgesteld door een notaris, en de verificatie van de persoon was het teken van een klavertjevier dat de gevangene onder haar rechteroksel droeg.’

Nu was rechter Bonfill i March aan de beurt. ‘Wat was de toestand van de slavin?’

‘Tegen mijn wil had men haar de ogen uitgestoken en de tong uitgesneden. Dat maakte dat ik mijn baan als slotvoogd heb opgezegd. Die daad vond ik weerzinwekkend.’

De ogen van Montcusì waren als twee kooltjes vuur, die als ze konden naar zijn voormalige ondergeschikte zouden hebben gebliksemd.

Een schaduw van twijfel viel over de zaal. Niemand durfde te gissen waar dit alles toe zou leiden.

De stem van de secretaris klonk. ‘U kunt het podium verlaten. Verlaat u de stad niet zonder vooraf toestemming te vragen, spreekt u met niemand over wat hier behandeld is en blijft u ter beschikking van dit tribunaal wanneer dat nodig mocht zijn. Laat de bode de getuige naar buiten begeleiden.’

Een bode dook naast Claramunt op en bracht hem naar een van de zijdeuren van de zaal.

De stem van Bonfill weerklonk opnieuw. ‘Raadsheer Montcusì, staat u op en beantwoordt u de vragen van deze tafel.’

Dat deed Bernat met een onvriendelijk gebaar, alsof hij een gunst verleende.

‘Wist u niet dat voornoemde Aïsja een vrijgelatene was?’

‘Met welk recht doet iemand een vrijgelatene cadeau?’

‘Ik vroeg u of u op de hoogte was van het feit.’

‘Natuurlijk wist ik dat niet.’

Nu was Vidiella aan de beurt. ‘Vroeg u niet om de benodigde documentatie voor het geval u haar op een dag zou willen verkopen?’ ‘Willen uwe edelen mij zeggen wie er bij een geschenk om documentatie zou vragen? Zou dat niet onvergeeflijk onbeleefd zijn?’ ‘Waarom deed u geen aangifte van de inval op uw bezit, indien u dit als een wandaad beschouwde?’

‘Ik denk dat het gerecht in dit graafschap belangrijker zaken aan het hoofd heeft, en dat ik het niet moet lastigvallen met een kleinigheid die de rechtbank onnodig werk zou bezorgen en die, aangezien er geen bloed vloeide, van weinig belang is. Het leven van die slavin, die naar nu blijkt vrijgelaten was, was de moeite niet waard.’ ‘Was het niet omdat u meende een onrechtmatigheid te hebben begaan?’

De raadsheer antwoordde nijdig: ‘In elk geval zou de schuldige daarvan stadsburger Marti zijn, die mij met zijn valse geschenk en boze opzet tot mijn dwaling heeft gedreven.’

De drie rechters keken elkaar aan. Na een korte pauze stuurden ze de raadsheer naar zijn plaats terug en riepen ze Marti op.

Bonfill stelde bij deze gelegenheid de vragen. ‘Is het niet zo, mijnheer Barbany, dat uw handeling een misdaad was? Bent u zich ervan bewust dat indien dit een normale rechtszaak was, u beschuldigd zou kunnen worden van een overval op vreemd bezit bij nacht, met voorbedachten rade en met een bende?’

‘Hoe dan ook zou ik het leven van een onschuldige hebben gered, en bovendien was het een overval zonder buit, zonder roof en zonder schade, op goede gronden. Ik verzeker u dat ik graag de verschuldigde boete betaald zou hebben.’

Eusebi Vidiella kwam tussenbeide om zijn collega te berispen: ‘Dit is daartoe niet het juiste tribunaal. Gaat u door, als mijn geleerde collega’s het met mij eens zijn, naar het volgende punt.’

Marti' voelde de koorts in zijn slapen kloppen. Hij verplaatste zich naar het midden van de zaal, waar zijn lessenaar stond. Van daaruit overzag hij de zaal en richtte hij zich tot de tafel van de rechters. ‘Edelachtbare heren: nog geen vier maanden geleden werd het erfdeel van mijn voorouders aangevallen door een bende misdadigers die wat een prachtige hofstede was, reduceerde tot een hoopje as. Dat is nog het minst erge, want alles wat materieel is, kan opnieuw worden opgebouwd, maar tijdens deze laffe aanslag stierven mijn moeder, Emma van Montgri, en een oude bediende, Mateu Cafarell, die sinds mijn kindertijd deel uitmaakte van de huishouding. Mijn moeder stierf door het inademen van giftige dampen die tijdens deze merkwaardige brand vrijkwamen. Voordat ze stierf, omschreef ze het unieke gezicht dat ze te zien kreeg toen het masker afviel van de man die naar het scheen de leiding over de bende had. Want al deze lafaards opereerden gemaskerd, en de beschrijving was zo bijzonder dat deze in mijn geheugen gegrift bleef staan.

Drie nachten terug, toevallig net voor het begin van deze litis, werd ik aangevallen en gewond door een persoon met dezelfde kenmerken, en dat is te toevallig om nog toeval te zijn. Dezelfde man die mijn moeder aanviel, wilde mij vermoorden. Alleen het fortuin, of de Voorzienigheid, kon voorkomen dat de gebeurtenis net zo fataal afliep als de vorige.’

Rechter Eusebi Vidiella onderbrak hem: ‘Wat was dan het opvallende kenmerk waardoor u vermoedde dat het geen stom toeval was?’ ‘Ziet u, edelachtbare heren, de eigenaardigheden zorgen dat we onderscheid kunnen maken tussen individuen. De man die mijn moeder aanviel en die mij wilde vermoorden, had haar als wit stro; zijn ogen waren bijna doorschijnend lichtblauw en zijn gezicht was aangetast door de pokken. Zegt u mij, hoeveel van zulke personen wonen er in het graafschap?’

‘Verklaar u nader,’ sommeerde rechter Ponç Bonfill.

‘Voordat zij stierf, zoals ik u reeds zei, omschreef mijn moeder me die persoon exact. Welnu, de andere nacht werd ik bij mijn vertrek uit de Pia Almoina in een donker steegje aangevallen door iemand met deze kenmerken, met een vergiftigde dolk. Dat dit me niet het leven kostte, heb ik te danken aan de providentiële tussenkomst van de biechtvader van de gravin, die dit kan bevestigen. Zonder hem had deze litis nooit plaatsgevonden. Ik vat samen: in wiens belang is het dat deze zaak niet voorkomt? Wie is de enige persoon die vrijelijk kan beschikken over kruiken zwarte olie, afgezien van de doorluchtige veguer van de stad en ikzelf?’

Eusebi Vidiella was uitermate geïnteresseerd in dat laatste detail. ‘De getuigenis van pater Llobet is overbodig, aangezien we bericht hebben van het hoofd van de nachtwacht die avond. Wat betreft het laatste punt dat u aanroerde, wilt u zo vriendelijk zijn dat toe te lichten?’

‘De edelachtbare heren mogen oordelen: tussen de verkoolde resten van de stallen van het bezit van mijn moeder vond ik dit.’ Marti pakte van het bijzettafeltje de scherf van een kruik met een ingekraste datum, die uit enkele Romeinse cijfers en letters bestond, en legde die voor de drie rechters neer. ‘De brand vertoonde een aantal kenmerken en was zo moeilijk uit te doven dat ik onmiddellijk begreep dat deze met iets unieks gevoed werd.’

Nadat hij het object aandachtig had bekeken en had doorgegeven, zei Bonfill: ‘Legt u eens uit.’

‘Edelachtbaren, de kruiken waarin ik de zwarte olie uit verre streken importeer, worden allemaal netjes genummerd en van identificatie voorzien. Op die manier kan er vanaf de oorsprong tot aan het uitladen in Barcelona toezicht op worden gehouden. In het begin, voordat ik een akkoord sloot met de doorluchtige veguer van de stad, had ik voor de invoer in Barcelona de paraaf van de veilingintendant nodig, die van mij eiste dat er een voorraad in zijn eigen huis zou worden opgeslagen. Dit stukje kruik komt overeen met een van de ladingen waar hij toegang toe had.’

Een absolute stilte daalde neer over de zaal.

Rechter Fortuny richtte zich, na een kort overleg met zijn collega’s, tot de intendant. ‘Heren litiganten, om tijdverlies te voorkomen wordt het u vergund om vanachter uw tafels te getuigen. Alleen in het geval dat dit nodig is, zal u worden gevraagd u naar uw respectievelijke lessenaars te begeven.’

Marti was blij met deze tegemoetkoming, want zijn hoofdpijn was onverdraaglijk.

‘Hooggeachte raadsheer, wat heeft u in te brengen tegen de bewijzen die de heer Barbany aandraagt?’

Bernat Montcusì was even aangeslagen, maar herstelde zich snel. ‘Uwe edelen kunnen vaststellen hoe een overdaad aan ijver in dienst van het graafschap leidt tot heel wat ongenoegen en onbehagen. Ziehier hoe men de waarheid wil verdraaien om iets te bewijzen waar ik in de verste verte niets mee te maken heb. Mijn listige tegenstander weet precies met welk doel de zwarte smeer in mijn huis werd opgeslagen, met alle overlast en gevaar van dien, zoals ik hem ook heb gezegd. Niettemin gebruikt hij dit feit nu om mijn naam te besmeuren, door te zeggen dat de zaken een ander doel dienden. Toen hij besloot dat hij alleen nog zaken wilde doen met mijn illustere collega, de veguer van Barcelona, om op die manier niet langer belasting te betalen die van toepassing is op alles wat binnen de stadsmuren wordt verhandeld, verplichtte ik hem om in de grote opslagruimte die ik daartoe onder mijn huis liet bouwen, een voorraad achter te laten voor het geval er ooit eens een zending uit mocht vallen. Zoals u begrijpt liet ik ze door een bediende natellen, maar u zult begrijpen dat het niet uitmaakte welk nummer erop stond.

Goed, de heer beweert dat dit stukje afkomstig is van een kruik die in mijn bezit was, maar ik zeg: waarom niet van een van de zijne? Het is niet ondenkbaar dat hij geschillen met zijn moeder zou hebben, mede gezien het feit dat hij als enige zoon haar daar ver weg in zijn hofstede in Emporda liet wonen, terwijl ze prima in onze stad had kunnen leven. Zegt u mij, edelachtbare rechters, welke vrouw zou een hard leven op het land en werken van zonsopgang tot zonsondergang prefereren boven een leventje, van alle gemakken voorzien, in een van de mooiste huizen van de stad? Het zou niet de eerste en niet de laatste keer zijn dat onenigheden in de familie tot walgelijke misdaden leidden.

Ik wijs iedere beschuldiging ten aanzien van de lasterlijke verdachtmaking dat ik het bezit van wie dan ook in brand zou hebben willen steken, categorisch van de hand. Ook verklaar ik dat ik de albino van wie hij beweert dat het de aanstichter was, zelfs niet eens ken. Als de klager het tegendeel kan bewijzen, laat hij dat dan zeggen.’

Na deze laatste verklaring liet het tribunaal de bijeenkomst ontbinden en trok het zich terug voor overleg, waarmee de zitting van de tweede dag gesloten was.

Marti, die verteerd werd door koorts, begaf zich in gezelschap van pater Llobet naar huis. Opnieuw werd hij gevolgd door de vreemde vrouw die dat de dag tevoren ook gedaan had.

Toen hij zag in wat voor staat zijn meester arriveerde, schrok Omar. Hij kwam op de beide mannen af. ‘U ziet er deerniswekkend uit. Deze zaak wordt nog eens uw dood.’

‘Ik heb u al duizendmaal gezegd dat u te veel hooi op uw vork neemt en zelfs iemand zo vasthoudend en bekwaam als u, kan zich eraan vertillen.’

‘Heer, hoe graag u het ook wilt, laat deze zaak voor wat die is, anders wordt het uw einde. Er kan niets meer gedaan worden voor uw moeder of wie dan ook, en de machtigen komen er altijd mee weg,’ drong Omar aan.

‘Voordat u eraan begon heb ik u erop gewezen dat het een vergeefse onderneming zou zijn en zoals de zaken nu gaan, blijf ik daarbij. Maar wat wil je, hij is koppig als een ezel,’ zei de geestelijke.

‘Hoe is het vandaag gegaan?’

‘Hij is sluw als een vos en glad als een aal, maar twijfel er maar niet aan dat ik hem uiteindelijk te pakken zal krijgen,’ antwoordde Marti.

‘Wat u nu gaat doen, is naar bed,’ zei Eudald streng. ‘Ik heb dokter Halevi gewaarschuwd, hij kan elk moment komen.’

Marti beklom het bordes van zijn huis, aan weerszijden ondersteund door Omar en Eudald, en liet zich bij aankomst in zijn slaapkamer in bed vallen.

Toen de arts arriveerde, trok de bediende zich terug. De koorts was aanmerkelijk gestegen en op een gegeven moment zag Marti' zelfs alles wazig.

De wijze Halevi haalde het verband van de wond, bekeek die zorgvuldig en zag meteen: ‘Degene die u eerste hulp heeft verleend, wist wat hij deed. De wond is gedesinfecteerd en de snede is schoon.’ Vervolgens bevoelde hij de lymfeklieren in de hals; met een lancet prikte hij een druppel bloed uit de middelvinger van de rechterhand, die hij naar zijn mond bracht en proefde; vervolgens bekeek hij aandachtig de gelige kleur van de pupillen en daarna goot hij een druppel van een paarse vloeistof bij de urine van zijn patiënt en mengde die, waarna hij het mengsel tegen het licht hield. Zijn diagnose had niet duidelijker kunnen zijn: ‘Uw bloed is vergiftigd, en zolang uw lichaam het vergif in uw lichaamsvocht niet onschadelijk heeft gemaakt, zult u sporadische koortsaanvallen hebben, gedurende welke u zelfs het bewustzijn kunt verliezen.’

‘En wat is de remedie, heer?’ vroeg de priester.

‘De tijd, vader, de tijd en het drinken van veel geitenmelk.’

‘Maar heer... Marti staat tegenover de grootste uitdaging van zijn leven en er staat meer op het spel dan zijn gezondheid. Geef hem iets waardoor hij daartegen opgewassen is.’

‘Wees uiterst voorzichtig, pater Llobet. Ik ga u een geneesmiddel geven dat ik eigenlijk niet zou mogen verstrekken, omdat een kleine dosis al fataal kan zijn. Het wordt gewonnen uit de hura polyandra en de braaknoot. U dient op de eerste dag precies één druppel toe, op de tweede dag twee en op de derde drie. Overschrijd die aantallen niet. Dit oude middel zal zijn hart prikkelen, zijn geest versterken en hem tijdelijk helpen herstellen, maar vergist u zich niet in de dosis.’

De arts liep naar zijn tas, die op de tafel stond, maakte die open en gaf de verontruste priester een flesje met een dop van geslepen glas, waaruit hij iets haalde wat op pure goudkorrels leek.

Ik geef je de aarde
Section0001.xhtml
Section0009.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0007_0002.xhtml
Section0007_0003.xhtml
Section0007_0004.xhtml
Section0007_0005.xhtml
Section0007_0006.xhtml
Section0007_0007.xhtml
Section0007_0008.xhtml
Section0007_0009.xhtml
Section0007_0010.xhtml
Section0007_0011.xhtml
Section0007_0012.xhtml
Section0007_0013.xhtml
Section0007_0014.xhtml
Section0007_0015.xhtml
Section0007_0016.xhtml
Section0007_0017.xhtml
Section0007_0018.xhtml
Section0007_0019.xhtml
Section0007_0020.xhtml
Section0007_0021.xhtml
Section0007_0022.xhtml
Section0007_0023.xhtml
Section0007_0024.xhtml
Section0007_0025.xhtml
Section0007_0026.xhtml
Section0007_0027.xhtml
Section0007_0028.xhtml
Section0007_0029.xhtml
Section0007_0030.xhtml
Section0007_0031.xhtml
Section0007_0032.xhtml
Section0007_0033.xhtml
Section0007_0034.xhtml
Section0007_0035.xhtml
Section0007_0036.xhtml
Section0007_0037.xhtml
Section0007_0038.xhtml
Section0008.xhtml
Section0007_0039.xhtml
Section0007_0040.xhtml
Section0007_0041.xhtml
Section0007_0042.xhtml
Section0007_0043.xhtml
Section0007_0044.xhtml
Section0007_0045.xhtml
Section0007_0046.xhtml
Section0007_0047.xhtml
Section0007_0048.xhtml
Section0007_0049.xhtml
Section0007_0050.xhtml
Section0007_0051.xhtml
Section0007_0052.xhtml
Section0007_0053.xhtml
Section0007_0054.xhtml
Section0007_0055.xhtml
Section0007_0056.xhtml
Section0007_0057.xhtml
Section0007_0058.xhtml
Section0007_0059.xhtml
Section0007_0060.xhtml
Section0007_0061.xhtml
Section0007_0062.xhtml
Section0007_0063.xhtml
Section0007_0064.xhtml
Section0007_0065.xhtml
Section0007_0066.xhtml
Section0007_0067.xhtml
Section0007_0068.xhtml
Section0007_0069.xhtml
Section0007_0070.xhtml
Section0007_0071.xhtml
Section0007_0072.xhtml
Section0007_0073.xhtml
Section0007_0074.xhtml
Section0007_0075.xhtml
Section0007_0076.xhtml
Section0007_0077.xhtml
Section0007_0078.xhtml
Section0007_0079.xhtml
Section0007_0080.xhtml
Section0007_0081.xhtml
Section0007_0082.xhtml
Section0007_0083.xhtml
Section0007_0084.xhtml
Section0007_0085.xhtml
Section0007_0086.xhtml
Section0007_0087.xhtml
Section0007_0088.xhtml
Section0007_0089.xhtml
Section0007_0090.xhtml
Section0007_0091.xhtml
Section0007_0092.xhtml
Section0007_0093.xhtml
Section0007_0094.xhtml
Section0007_0095.xhtml
Section0007_0096.xhtml
Section0007_0097.xhtml
Section0007_0098.xhtml
Section0007_0099.xhtml
Section0007_0100.xhtml
Section0007_0101.xhtml
Section0007_0102.xhtml
Section0007_0103.xhtml
Section0007_0104.xhtml
Section0007_0105.xhtml
Section0007_0106.xhtml
Section0007_0107.xhtml
Section0007_0108.xhtml
Section0007_0109.xhtml
Section0007_0110.xhtml
Section0007_0111.xhtml
Section0007_0112.xhtml
Section0007_0113.xhtml
Section0007_0114.xhtml
Section0007_0115.xhtml
Section0007_0116.xhtml
Section0007_0117.xhtml
Section0007_0118.xhtml
Section0007_0119.xhtml
Section0007_0120.xhtml
Section0007_0121.xhtml
Section0007_0122.xhtml
Section0007_0123.xhtml
Section0007_0124.xhtml
Section0007_0125.xhtml
Section0007_0126.xhtml
Section0007_0127.xhtml
Section0007_0128.xhtml
Section0007_0129.xhtml
Section0007_0130.xhtml