36 Dauphin en Almodis
r waren al enkele maanden voorbijgegaan sinds Almodis in Barcelona was aangekomen, en haar verbintenis met Ramón Berenguer had plaatsgevonden onder benarde omstandigheden. De excommunicatie die door bisschop Odó van Montcada was uitgeroepen, maar die nog niet in werking was getreden, maakte niet alleen het stel onrustig, maar het hele graafschap. De straatgevechten tussen de aanhangers van de oude gravin Ermesinde en die van Almodis gingen onverminderd voort. De karakters van beide vrouwen waren nu niet bepaald geschikt om een vreedzame relatie tussen hen te bewerkstelligen.
Intussen stond het samenleven van het grafelijk paar onder druk omdat ze elk hun inspanningen richtten op de taken die hun status met zich meebracht, waardoor de omstandigheden hen vaak uit elkaar dreven. De graaf was verstrikt in oorlogsverwikkelingen, samen met zijn neef Ermengol van Urgell, omdat ze allebei Arnau Mir van Tost, heer van Ager en vazal van Ramón, te hulp waren geschoten. De gebroeders Ahmad al-Muqtadir en Yusuf al-Muzaffar, die heersten over respectievelijk Zaragoza en Lérida, hadden Ager namelijk aangevallen en bedreigden de stad Manresa. Er moest hulp worden geboden aan een bevriend edelman wiens trouw Barcelona er onlangs nog toe had gedwongen de vesting Camarasa af te staan, en hun eigen belangen moesten worden beschermd tegen een grillige adelstand, die stukje bij beetje zijn voorrechten en pretenties moest afstaan aan het machtigste huis van alle Catalaanse graafschappen. Het resultaat was dat de geliefden maar weinig intieme momenten beleefden.
De gravin wijdde haar tijd aan goede werken: het stichten van kloosters, aandacht voor weduwen en bedelaars, bezoeken aan de bouw van de nieuwe Seo, en het voorzitterschap in rechtstribunalen die twisten beslechtten op het gebied van eigendommen, grenzen en bezittingen, oftewel goederen, rechten en slaven. Wanneer het onderwerp haar eigen gebieden betrof, verdedigde ze de rechten die zij dacht te kunnen laten gelden tegenover de pretenties van de een of andere adellijke familie die zich qua afkomst meende te kunnen meten met de Berenguers - zoals die van Sant Jaume, van Montcada, van Gelabert, van Folch of van Alemany.
Het waren roerige tijden, en hun eigen onrust maakte de situatie er niet beter op. De door Rome afgekondigde excommunicatie waarde rond als een spook, en velen zagen het als een voorbode van grote rampen, zoals het einde van de onafhankelijkheid van het graafschap of misschien zelfs een nieuwe Saraceense inval. Thuis en op straat praatte men nergens anders meer over. De geestelijkheid, gehoorzaam aan Rome, bazuinde zwarte voorspellingen rond en in elk natuurverschijnsel zag men een kwade profetie. Vanaf de kansels werd herinnerd aan koning David en werd het Bijbelverhaal vergeleken met de houding van de graaf. Zo werd verkondigd dat welke ramp er ook maar over de stad zou komen, deze aan de zondige wellust van de graaf te danken zou zijn. Kortom, de situatie verslechterde zienderogen en de gevechten tussen aanhangers van de paus en die van de graaf werden steeds frequenter en heviger.
Almodis verlangde naar een zoon die de verwachtingen van haar echtgenoot zou vervullen, aangezien hij zijn eerste zoon uit zijn huwelijk met Elisabeth, Pedro Ramón, als een nietsnut beschouwde. Haar twee steunpilaren aan het Barcelonese hof waren Lionor, haar gezelschapsdame die ze al haar dromen toevertrouwde, en Dauphin, de dwerg die haar in haar vrije tijd verstrooide en met wie ze lange gesprekken had, die er steevast over gingen dat zij zwanger wilde raken.
Aangezien de abt van Sant Gems in Toulouse was achtergebleven, had zij een nieuwe biechtvader gevonden in pater Llobet, die ze had leren kennen dankzij een van haar hovelingen. Hij was wellicht de enige persoon van al haar nieuwe kennissen aan wie ze haar vertrouwen geschonken had. Ze vertrouwde de zalvende vleierij niet die de hovelingen dagelijks over haar uitstortten, en het feit dat de priester zei wat hij dacht en zich niet plooide naar haar wil, was haar aangenaam.
Op een ochtend converseerde de gravin met Lionor, terwijl zij beiden een tapijt omzoomden met gekleurde draden.
‘Zeg me, Lionor, wanneer denk je dat ik moeder zal worden?’ ‘Dat zijn zaken van de natuur, vrouwe, die niemand kan voorspellen. Wat ik u wel kan zeggen is dat hoe minder druk u zich erover maakt, hoe makkelijker uw wensen in vervulling zullen gaan.’ ‘Er is echter een omstandigheid die, als zij niet wordt verholpen, die vervulling onmogelijk maakt. Mijn man is voortdurend op oorlogspad, en op afstand is het echtelijk samenzijn onmogelijk.’ ‘Wanneer hij daarentegen terugkeert, zal hij vast de onstuimigste aller minnaars zijn.’
De gravin zuchtte. Ze keek rond, om zich ervan te vergewissen dat ze buiten het bereik van luistervinken waren, en vervolgde met zachte stem: ‘Zeker, Lionor, maar ik moet je iets vertrouwelijks vertellen. Ik weet dat het niet zo hoort, en als mijn moeder hier was zou ik me tot haar wenden, maar om over bepaalde zaken te praten heb ik alleen jou maar.’
‘Ik luister, vrouwe. U weet dat ik zwijg als het graf.’
‘Zie je, het is inderdaad zo dat mijn heer gemaal vol vuur tot mij komt, maar...’
‘Maar wat, vrouwe?’
‘Ik weet niet hoe ik het moet uitleggen, maar het is me duidelijk dat bepaalde dingen tijd nodig hebben, en...’
Lionor keek haar afwachtend aan.
‘Wel, hij is als een vulkaan, en zijn passie wordt uitgestort zonder dat er tijd is om zijn sappen in mij terecht te laten komen. Zo, dat ben ik kwijt.’
De vrouw dacht even diep na. ‘Zeker, vrouwe, dit is een omstandigheid die verholpen moet worden.’
‘En wat kan ik doen?’
‘Vaker met hem verwijlen, vrouwe, zodat het samenzijn niet zo’n uitzonderlijke gebeurtenis is, waardoor hij zich kan ontspannen en beter de tijd kan nemen.’
‘Maar Lionor, wat kan ik doen als ik hem maar zo zelden zie? Moet ik soms naar het front om met de ongelovigen te strijden?’
‘U heeft in het geheel niets onzinnigs gezegd: mannen zijn zeer vreemde wezens, en als u zorgt dat u de rustplaats wordt van de strijder, waar hij elke nacht kan bijkomen, lijkt het me sterk als u niet met een buikje naar Barcelona terugkeert. Soms is een veldbed beter dan de donzigste sponde.’
Het krijgen van een zoon werd een obsessie voor Almodis, want zij wist dat de consolidatie van haar rechten een feit was wanneer ze de graaf een opvolger schonk. Na het gesprek met haar dame greep ze elk samenzijn aan om het over dit onderwerp te hebben, of dat nu met Dauphin of pater Llobet was.
Op de ochtend van een regenachtige dag, waarop de dwerg haar hielp met het bemesten van haar kasplanten, vroeg ze hem het hemd van het lijf inzake de obsessie die haar beheerste. ‘En zeg me, Dauphin, wat denk je dat er na verloop van tijd zal gebeuren? Zal ik moeder worden van een erfgenaam of zal ik onvruchtbaar blijken? Wat zegt je instinct?’
De schelle stem van het mannetje weergalmde in het gewelf. ‘Ik heb u al duizendmaal gezegd dat mijn voorgevoelens onverwachts komen. Soms gaan ze over onbeduidende zaken, en slechts zelden krijg ik ze wanneer ik mijn geest dwing om iets te weten te komen dat me werkelijk interesseert of waar ik nieuwsgierig naar ben.’ ‘Dat weet ik wel, maar vertel, heb je geen enkel voorgevoel gehad dat enige indicatie zou kunnen zijn?’
‘Een droom, ik heb alleen maar een droom gehad, die ik niet als voorteken kan beschouwen.’
‘In godsnaam, Dauphin! Vertel me nu onmiddellijk wat je gedroomd hebt. Is het niet zo dat Jozef de dromen van de farao uitlegde en dat deze de toekomst bleken te voorspellen?’
Dauphin was nog steeds gekwetst door wat de gravin hem toegebeten had in de nacht dat hij, na de enorme schok van de piratenaanval, haar kajuit binnen was gekomen. ‘Goed, als de dromen van een lafaard uw interesseren, zal ik het u zeggen.’
‘Dauphin, geloof me, mijn hoofd staat nu niet naar haarkloverijen. Als je me de les wilt lezen, zal ik je een antwoord geven dat men in de hele wereld begrijpt. Als je dat wilt, zal ik je dezelfde vraag nog eens stellen na een reeks zweepslagen. Eens zien of je dan nog zo woordspelerig bent.’
‘Vrouwe, u schold me uit voor stront ten overstaan van dona Lionor.’
‘Op dat moment verdiende je die benaming vanwege je lafheid. Stel mijn geduld nu niet langer op de proef. Vertel me onmiddellijk over die droom.’
De dwerg wist heel goed hoe ver hij kon gaan, en dat was heel ver als hij de nar speelde, maar stukken minder ver als hij ernstig met zijn meesteres sprak.
‘Ziet u, op een avond toen we pas aangekomen waren dronk ik, misschien iets te veel, van de zoete wijn uit deze regio die Moscatel genoemd wordt. Het is een verraderlijk drankje, want men wordt er onverwacht slaperig van. Daardoor had ik, toen het tot me doordrong, niet eens meer de kracht om me naar mijn vertrekken te slepen, en ik bleef liggen op de strobalen die men bewaart om aan de paarden te eten te geven. Meteen vielen mijn ogen dicht en had ik een vreemde droom.’
‘Draai er niet omheen, Dauphin, en kom ter zake.’
‘Goed, meesteres, het ging zo: u en dona Lionor zaten in uw werkkamer toen een doordringend gehuil uw aandacht opeiste. Achterin, waar u de trommel met uw borduurwerk bewaart, stond een grote draagwieg, waar meerdere kinderen in pasten. Uw dame en u bogen zich daaroverheen en er lagen twee bobbels in. Bij het opzij slaan van het lakentje zag u tot uw afgrijzen hoe de ene pasgeborene het gezicht van de andere openkrabde en met bloed besmeurde.’ ‘En wat leid je af uit deze onzin?’
‘Ik niets, vrouwe. U heeft het me gevraagd en ik heb het u verteld. U wilde het weten en nu weet u het, dat was mijn droom. Toch herinner ik me ook nog wat ik u daar in het bos heb verteld, toen wij ons verbond met bloed bezegelden. Weet u nog? U zou de oorsprong zijn van een dynastie, en ik denk dat het moment gekomen is.’
‘Maar daarvoor zal ik moeder moeten worden.’ ‘Vanzelfsprekend.’
De gravin dacht nog een poosje na. Ze streek met haar hand over haar gezicht alsof ze iets weg wilde nemen en vroeg: ‘Zeg, Dauphin, jij die vrijelijk het paleis in en uit kunt lopen, en die kroegen en herbergen bezoekt en onder het volk komt, wat vinden de mensen van mij? Haten ze mij of houden ze van me?’
‘Dat hangt ervan af, meesteres, om wie het gaat.’
‘Doe niet zo geheimzinnig en spreek. Waar hangt dat van af?’
‘Van hun omstandigheden en hun beschaving.’
‘En?’
‘Ziet u, vrouwe: het gewone volk is bang. Het vreest dat de vrede in het graafschap verloren zal gaan. Sommigen verwijten de graaf hun angsten, anderen de paus. De eerste omdat hij met u slaapt zonder getrouwd te zijn zoals het hoort, en de tweede omdat hij zich in zaken mengt die hem niet aangaan, wat niet één gezin treft, maar vele. Maar beide partijen proberen vrede te vinden bij God en geven voor alle zekerheid hun geld uit aan litanieën, ze vasten en bidden de rozenkrans, want van die vrede hangt de rust van het graafschap af. Zonder vrede is er geen handel, en als de autoriteit, die in u is vertegenwoordigd, verzwakt, is men bang dat de Moor opnieuw een aanval op Barcelona durft te overwegen en dan zouden ze alles verliezen. Er zijn mensen die nog nooit eerder in de kerk gebiecht hadden, die nu niet meer bij de biechtstoel zijn weg te slaan. De geestelijken dragen aan dit alles bij, door vanaf hun kansels hun angsten aan te wakkeren. Vaak zie ik dat mensen, zodra hun zonden weggewassen zijn, naar het offerblok voor de zielen gaan en daarin hun bijdrage deponeren. Dat is een van de vele manieren om de lankmoedigheid van de Allerhoogste af te smeken en hem te vragen het graafschap tegen de islam te beschermen. Er zijn er nog genoeg die zich Al-Mansoer herinneren.’
‘Maar geloof je dat, als de excommunicatie in werking zou treden, die werkelijk de toekomst van het graafschap zou kunnen schaden?’
‘Mijn instinct zegt me dat dit absoluut niet kan, maar de geestelijken maken misbruik van de goedgelovigheid van de mensen en voorspellen hun een eindeloze reeks ongeregeldheden en rampen. Ze wijzen erop dat een geëxcommuniceerde graaf niet gehoorzaamd hoeft te worden en dat, indien zoiets gebeurt, dit anarchie tot gevolg kan hebben. Dan wordt het geld minder waard, waardoor alles stagneert en de stad stil komt te liggen - alhoewel dit zo te zien op henzelf niet van toepassing is. Als ze zouden geloven dat zoiets ging gebeuren, wat hebben ze dan aan de goede gaven die de gelovigen in de kerken achterlaten vanwege beloften die ze gedaan hebben, om de vrede veilig te stellen of uit boetedoening voor hun opgebiechte zonden? Voor zover ik weet is geld alleen in deze wereld nuttig. Ik geloof niet dat de heilige Petrus in de hemel entreegeld in mancusos heft.’
‘Je kunt je niet voorstellen hoe graag ik eens een avond met je mee uit zou gaan om me onder het volk te mengen. Sterker nog, een regent die niets onderneemt om de mening van zijn onderdanen uit de eerste hand te vernemen zal, hoe goed zijn raadgevers ook zijn, uiteindelijk altijd de mist in gaan.’
‘Daar geef ik u gelijk in, vrouwe, maar het is een hersenschim om te denken dat u uw kamenierster, uw hofdames en de wacht kunt misleiden en tersluiks het paleis uit kunt sluipen.’
‘Dat zou ik niet zeggen; er zijn wel onwaarschijnlijker dingen gebeurd die ik, als ze mij van tevoren voorspeld waren, onmogelijk had geacht.’
‘Dat staat allemaal geschreven, en als iets moet gebeuren, gebeurt het, maar ik zeg u nogmaals dat uw bedoelingen behoorlijk onhaalbaar zijn.’
‘Hoe dan ook, het is geen overbodige luxe om me op de hoogte te stellen. Ik heb altijd geloofd dat de mens zelf zijn lot kan bepalen.’
‘Vergeef me dat ik het u zeg, maar u bent nog steeds hetzelfde stoutmoedige meisje dat ik in La Marche leerde kennen.’