77 Abenamar
et was vrijdag. De mensen waren te hoop gelopen in de straten. Het volk wilde zien welke wonderen die er over de stoet verteld werden, werkelijkheid of louter fantasie waren. De ramen van de huizen van de beter gesitueerden waren getooid met rood damast; die van de huizen van het gewone volk met eenvoudigere weefsels in bonte kleuren. Het vertoon van pracht en praal dat vanuit het paleis was gepland moest een onuitwisbare indruk maken op de edele ambassadeur, die dat vervolgens zou overbrengen aan zijn monarch, de doorluchtige al-Mutamid van Sevilla.
De menigte, uitgedost in de mooiste kledij, stond langs de route waar volgens de omroepers de stoet voorbij zou komen. Op uitdrukkelijke wens van de gravin was afgesproken dat de aankomst van het gevolg zou plaatsvinden tegen het vallen van de avond, zodat het kunstlicht zou branden in al zijn schittering. Het zou gaandeweg ontstoken worden in straten, op pleinen en bij de poorten van de stadsmuur. De inwoners van de stad hadden hun familieleden van het platteland uitgenodigd om deze gebeurtenis bij te wonen die, samen met de nieuwe verlichting, een mijlpaal in de geschiedenis van de stad zou gaan vormen.
De stoet zou de stad binnenkomen via de poort van het Castellnou, om zich dan langs de rand van de Call te begeven naar de kerk van Sant Jaume. Van daaruit zou men in de richting van de Bisbe-poort omhoogtrekken naar het grafelijk paleis. De gerechtsdienaren kwamen handen tekort om de bont geschakeerde menigte, die zich verdrong om een beter uitzicht te verkrijgen, achter de houten hekken te houden die langs de route stonden.
In de omgeving van het paleis was er geen doorkomen aan voor de gasten, die in koetsen, draagkoetsen, draagstoelen en draagbedden naar het paleis kwamen als vliegen naar de honingpot. De pages renden van hot naar her om de koetsiers te helpen die de paarden - met geoliede manen en glanzend geborstelde staarten, en nerveus door al het licht en de drukte - in bedwang probeerden te houden. Alle families die aan de Berenguers gelieerd waren en iedereen die pretendeerde iemand te zijn aan het hof, was aanwezig: de families Besora, Gurb, Cabrera, Perelló, Alemany en Muntanyola; de families Oló, Montcada, Tost en Cardona, Bernat van Tamarit, Ramón Mir, de familie Queralt, de familie Castellvell, de familie Tous... Allemaal staken ze elkaar naar de kroon in hun pogingen de schitterendste, best geklede persoon van het feest te zijn.
Bij de hoofdpoort stond de veguer, Olderich van Pellicer, omringd door stafdragers, die op hun galatunieken het schaakbordmotief van het wapen van de Berenguers voerden en fluwelen mutsen droegen. Ze stonden de genodigden op te wachten die de gestoffeerde trap op kwamen, tussen twee rijen van sputterende fakkels, om hen aan te dienen wanneer ze de grote zaal zouden betreden.
Marti was in de vroegte al gekomen, om zich ervan te verzekeren dat het licht in zijn lantaarns naar behoren functioneerde. Een vrijgeleide van de gravin stelde hem in staat om te gaan en te staan waar hij maar wilde, als verantwoordelijke voor de algehele verlichting.
In de verte ontwaarde hij een opgedofte Eudald Llobet die, naast de bisschop van Barcelona, de deken van de kathedraal en andere geestelijken van de verschillende parochies in de stad, stond te wachten naast de lege troon tot de genodigden de plaatsen hadden ingenomen die ze op grond van het strikte protocol toegewezen kregen.
Het rumoer van het volk gaf, nog voordat de trompetters en hoornblazers dit deden, aan dat de stoet in aantocht was.
Ruth en Batseba, gewikkeld in hun capes, wachtten op het voorbijkomen van de schitterende stoet te midden van het volk. Hun vader had hen niet kunnen begeleiden omdat hij bij hun moeder moest blijven, maar gezien de buitengewone omstandigheden had hij hun toegestaan het voorbijkomen van de stoet bij te wonen. Wel had hij de voorwaarde gesteld dat ze op tijd moesten zijn voor het begin van de sabbat. Ze werden begeleid door Ishai Melamed, de zoon van een goede vriend uit de synagoge. De drie hadden hun toevlucht gezocht
in een van de zuilengalerijen en wachtten daar tot het hoefgetrappel aan het eind van de straat te horen zou zijn. Uit het rumoer van de menigte viel op te maken dat het gevolg op het punt stond de hoek om te komen. Als één man rekte het volk de halzen.
Het lawaai was oorverdovend. Voorop liep een muziekkapel met allerlei soorten instrumenten; veel daarvan waren de enthousiaste menigte onbekend. Lieren, schalmeien en andere instrumenten luisterden de optocht op. Maar wat vooral de aandacht trok van alle aanwezigen waren twee ruiters, gezeten op trotse Arabische rossen met groen-gouden dekkleden, die op enorme trommels aan weerszijden van de dieren sloegen met twee stokken die aan het uiteinde een met geitenvel beklede knop hadden, om het tempo van de stoet aan te geven. Daarachter omringde een escorte van dertig man, onder bevel van een reusachtige Moor, een draagstoel van Chinees lakwerk met gouden panelen, waarvan het puntige dak deed denken aan een minaret, die werd gedragen door tien glanzende Numidische krachtpatsers. Daarin, met open gordijnen en iedereen groetend, zat ambassadeur Abenamar.13
Batseba was nerveus. ‘Ruth, de zon is al onder. We zullen te laat thuiskomen en vader zal op ons mopperen.’
‘Het is nu onmogelijk om erdoor te komen, Batseba. Bovendien zijn we uitgegaan om de nieuwe lichten te zien, en die zullen pas branden als het nacht wordt.’
Ishai kwam haar te hulp. ‘Batseba, uw vader zal het begrijpen. Het is onmogelijk om naar de andere kant te komen. We maken een gebeurtenis mee die zo buitengewoon is, dat we die aan onze kinderen moeten vertellen. Ik neem de verantwoordelijkheid wel op me.’ Batseba hield vol: ‘Bij het vallen van de avond mogen wij joden ons niet buiten de Call bevinden. We hebben nog net tijd...’
‘Vandaag hebben ze de klokken later geluid. Je zult zien dat de avondklok ook later ingaat.’
De optocht was inmiddels zo dicht bij hen gekomen dat er geen woord te verstaan viel, tenzij je dat in het oor van je buurman schreeuwde.
De stoet kwam vlak voor de drie jonge mensen langs. Ruth zag het nobele gelaat van de Sevilliaanse ambassadeur, met een gele tulband waarop in het midden een grote smaragd prijkte, donkere ogen en hagelwitte tanden, en een dunne, kortgeknipte baard die zijn kin bedekte. Toen was ze zich ervan bewust dat ze getuige was van een historische, vérstrekkende gebeurtenis, en ze was trots dat de magnifieke verlichting die in de stad brandde, het werk van haar geliefde was.
Marti had alles gezien wat hij wilde zien en zijn aanwezigheid in het paleis was overbodig. Het gevolg van de ambassadeur was al naar binnen gegaan en de grote ingangsdeuren van de ontvangstzaal waren gesloten. Hij was van plan om de volgende dag naar de kathedraal te gaan, zodat Eudald hem tot in de bijzonderheden kon vertellen over de gebeurtenissen die daar zouden plaatsvinden. Plotseling werd hij echter overvallen door een onhoudbaar verlangen om de stad in het aureool van dit nieuwe licht te zien. Hij pakte zijn cape, nam afscheid van de soldaat die de ingang bewaakte en begaf zich in de menigte, om zich te verliezen in de feestvreugde en het gedruis van de burgers van Barcelona.
Het was praktisch onmogelijk om een vastgestelde route aan te houden. De koopman kwam in een turbulente stroom terecht en er zat niets anders op dan zich te laten meevoeren op de golven van het volk. Alles zag er in het licht anders uit. De oude stenen kregen nieuwe tinten en schakeringen, elke onbekende hoek vormde een nieuwe ontdekking. Terwijl hij zich een weg baande, realiseerde Marti zich dat zijn leven een waar wonder was geweest. Zijn geest haalde herinneringen op en kwam tot de conclusie dat dit alles te danken was aan het feit dat hij eens in de verre haven van Famagusta, gedreven door zijn goede hart, een man uit het water had gered. Vervolgens beving hem een eindeloze smart toen hij dacht aan de persoon die hij niet had kunnen redden... Hij was een rijk man, zijn schepen deden de havens van het Middellandse Zeegebied aan, zijn huis bij de Sant Miquel begon langzamerhand de trekken van een villa aan te nemen, hij had zijn bedrijf alweer uitgebreid en zijn wagens deden de jaarmarkten aan om nieuwe producten te kopen.
De menigte bewoog zich onstuitbaar voort en de gerechtsdienaren deden hun uiterste best om alles in goede banen te leiden. Het leek wel of die nacht alles kon. De wijn had de gemoederen verhit, en hier en daar waren op straathoeken al messen en dolken getrokken om niemendalletjes. Ten slotte slaagde de handelaar erin de omgeving van zijn huis te bereiken.
Zijn hart sloeg over. Daar, gezeten op een stenen voet die een boog ondersteunde, helemaal in elkaar gedoken, zag hij een vaag bekende figuur. Hij worstelde zich door de mensenmassa, duwde een groepje jongens opzij dat bij de gedaante stil was blijven staan en maande hen door te lopen. Of het nu door zijn houding kwam of door zijn vastberaden toon, of doordat ze door de wijn al week in het hoofd waren, in elk geval besloten ze meteen hun vertier elders te gaan zoeken. Bij het horen van zijn stem hief de bange figuur het hoofd op. De donkere ogen van Ruth, de jongste dochter van zijn vriend Baruch, keken smekend naar hem op. Marti nam haar bij de armen en trok haar overeind. De mensen duwden tegen hem aan. Het meisje bekeek hem alsof hij een geestverschijning was.
‘Wat doet u hier?’
Ruth legde hem hortend en stotend uit wat er was gebeurd. ‘Het zit zo: zodra dat kon, probeerden we om terug te gaan. Ishai ging voorop, met aan zijn hand mijn zuster, en achter Batseba kwam ik. Toen we bij een hoek kwamen, kwam er een groep tussendoor en moest ik haar hand loslaten. Ik zag hoe hun hoofden in de mensenmassa verdwenen zoals een drenkeling in een kolkende rivier verdwijnt. Batseba schreeuwde en probeerde terug te komen, maar Ishai liet haar niet los. Veel later kwam ik bij de poorten van de Call, maar die waren toen al gesloten.14 Ik wachtte omdat ik dacht dat mijn zus en haar begeleider misschien nog niet waren aangekomen, maar dat was niet zo. Het ziet ernaar uit dat zij op tijd binnen waren. Dus zonder te weten wat ik moest doen en waar ik heen moest, begon ik door de stad te lopen in de richting van uw huis. Ik ken verder niemand... Ik hoopte dat u op enig moment thuis zou komen.’
‘U heeft een vreselijke onvoorzichtigheid begaan. U weet toch hoe die zaken gaan: als in een nacht als deze een jood buiten de Call wordt ontdekt, kan er van alles gebeuren.’
‘Daarbinnen ken ik de huizen van vriendinnen, maar erbuiten voel ik me verloren en weet ik niet waar ik naartoe moet,’ snikte Ruth.
‘Laat u mijn hand niet los en volgt u me.’
Ruth greep de uitgestoken hand van Marti en toen ze dat deed, kreeg ze, ondanks de doodsangsten die ze had uitgestaan, de neiging de omstandigheden te zegenen. Samen doorkruisten ze de mensenmassa op weg naar het plein van de Sant Miquel.
Bij de deur van zijn huis zag Marti Omar staan, met de hofmeester Andreu Codina en Mohammed, die flink gegroeid was en al een hele jongen werd, en een groepje bedienden. Ze bewaakten de deur met bijlen en dikke knuppels, en het hart van Marti zwol op. Hij drukte de hand van de jongedame met nog meer kracht en waarschuwde haar: ‘We gaan nu oversteken. Laat in godsnaam niet los.’
De ogen van het meisje antwoordden in haar plaats. Ze had Omar ontwaard, die zich een weg door de menigte begon te banen, gevolgd door twee bedienden.
Eindelijk bevonden ze zich allemaal in veiligheid achter de gesloten poorten van de woning.
Omar sprak geschrokken: ‘Meester, ik heb nog nooit zoiets gezien: de mensen zijn door het dolle heen, de verlichting heeft hen uitzinnig gemaakt. Ze kwamen hier zelfs de binnenplaats op en we hebben ze met stokslagen weg moeten jagen. Er wordt gezegd dat er in sommige delen van de stad opstootjes zijn uitgebroken. Ik heb in angst gezeten om u.’
‘Er is goddank niets gebeurd.’ Toen hij de vragende blik van de man zag, voegde hij eraan toe: ‘Ruth ken je al, zij is de jongste dochter van mijn vriend Baruch. Ze hebben uit voorzorg de poorten van de Call eerder gesloten, en doordat zij van haar zuster gescheiden is geraakt, is ze buitengesloten. Als ik haar niet had gered, weet ik niet wat er allemaal had kunnen gebeuren. Vannacht blijft ze hier. Roep Caterina: laat haar samen met Naïma en Mariona de terraskamer op de eerste verdieping in orde brengen, en zeg de huishoudster dat ze haar een paar bedienden ter beschikking stelt om haar te geven wat ze wenst. Het gaat een lange nacht worden, want het is nog maar net begonnen. Loop even met haar mee, Omar.’
De Moor keek het meisje en zijn meester beurtelings aan en noodde haar toen met een gebaar, hem te volgen. ‘Als u zo goed wilt zijn...’
Ruth richtte haar amandelvormige ogen op Marti, en hoewel ze zich bewust was van het enorme probleem dat ze nu veroorzaakte, zegende ze haar lot.