9 mei 2006, 23.38 uur

 

Nooit die stok vergeten…

 

 

 

 

 

 

De Verslinder schreeuwde. Sterker nog, hij krijste en greep in de lucht. De geluidsbarrière bloedde. De Verslinder trok zich terug, hij lag te kronkelen op de smerige vloer van de kamer. Hij was zijn bewegingen niet meer de baas, er was iets wat aan hem trok, er was iets wat hem liet bewegen. En dat iets was het schilderij. Alice zag geen zwart meer voor haar ogen. Alice zag nu de kamer om zich heen. Maar ze besefte nog niet dat ze in zijn ogen zat. Ze zag zichzelf als van buitenaf, alsof haar ziel vlak onder het plafond zweefde. Ze voelde dat haar bloed weer begon te stromen, ze voelde massa in haar spierbundels, ze voelde zich levend. En onbeweeglijk.

Wat ze zag prentte zich in haar geest: gloeiend ijzer op naakte huid. Ze zag de loodgrijze wolken langstrekken, ze voelde de wind die de kamer vulde alsof die haar in zich wilde opnemen, in dat gure niets. Ze zag hoe de Dromenman zijn stok losliet en zijn katachtige nagels kapot krabde in een vergeefse poging om zich aan de vloer vast te klampen, om de nederlaag tegen te houden. Het doek zoog hem terug, het maakte hem doorschijnend, het drukte hem in die tweedimensionaliteit, het dwong hem tot de ijzige roerloosheid van die hemel. Maar de uitdrukking waarin hij bevroor bleef evengoed afschrikwekkend. Het was niet zijn oorspronkelijke uitdrukking, de uitdrukking die Denny’s vader had geschilderd. Het was een beestachtige, wrede uitdrukking, van moordzuchtige razernij, van bloeddorstige, onhoudbare woede. Op dat moment zwaaide de deur open en tuimelde Stefano naar binnen. Zijn blik zocht Alice; ze was ongedeerd. Haar ogen waren op het schilderij gericht, Stefano keek in dezelfde richting. En wat hij daar zag deed hem ernaar verlangen om geen volwassene te zijn. Want sommige dingen vergeet je brein niet. Ook al kan het ze niet verklaren.