9 mei 2006, 23.00 uur
Penitentiaire psychiatrische kliniek
in Reggio Emilia
Het kalmeringsmiddel kalmeert niet. Het verwart. En het beneemt je de kracht om je tegen het delirium te verzetten. Denny weet niet meer of hij zijn ogen dicht of open heeft. Hij weet alleen dat hij iets ziet: slachtpartijen.
Bij het avondeten had hij zijn tweede injectie te pakken.
Bij het journaal hadden ze het over Dario.
Bij het journaal lieten ze de rivier zien.
En toen zag hij het op de achtergrond: zijn huis. Iets wat weinig belang had voor de mensen, dat huis.
‘Kijk daar, kijk daaaaar!’ had hij geschreeuwd, en iedereen wachtte op de tweede zin, een rijmzin. Maar niks. Hij begon weer zo afgrijselijk te krijsen. Het begon verontrustend te worden. Het was weer de Heilige die een eind maakte aan het delirium. En de anderen gingen weer verder met eten. De anderen konden vergeten. Met dat ritmische, monotone kauwen van ze konden de anderen de gruwelijkheid, de onzekerheid, de draaikolk van het bestaan vergeten. Help een labiele geest nooit herinneren aan de macht van de chaos. Nooit. Daartoe diende het personeel: om de gaten in de dijken van het leven te dichten. Om te doen alsof alles verloopt zoals het hoort, doen alsof het water niet drukt en woelt. Doen alsof er niets aan de hand is.
Maar nu ziet Denny: slachtpartijen. En hij weet dat zijn broer hem hoort. Ook al praten ze niet meer met elkaar. Omdat ze ruzie hebben gehad. Sinds de dood van Lucrezia.