Nacht van 5 op 6 mei 2006

 

Uit het dagboek van Alice

 

 

 

 

 

 

Er drukt iets in mijn hoofd, iets heftigs, iets lafs, ik ben bang dat het ineens naar boven zal komen. En me naar adem zal doen happen. Van die ene dag niets; die ene dag waarop ze me ineengerold onder een beuk aantroffen. De meest huiveringwekkende leegte. Alsof ik iets weet. En dat is mijn allergrootste angst. Je geest kan niet alles aan. Een handeling is vaak te ontzagwekkend voor degene die hem verricht, en al helemaal voor degene die hem ondergaat.

Wat ik me wel herinner zijn wat losse fragmenten van wat er vóór die dag gebeurde.

Er was iets gebeurd die dag, iets…

Ik was boos op haar.

En dan zinnen, er komen zinnen boven dobberen als dode lichamen in het water. Zinnen zonder enige logica. Atollen van woorden. En ik, sukkel die ik ben, probeer er een betekenis in te vinden.

Maar we praatten wel met elkaar. We kwamen terug van school, denk ik. Zoals altijd. We liepen door het park, onder de Tiberiusbrug door, daar liepen we langs en dan speelden we daar. Er waren geen andere redenen om daarlangs te lopen. Niet dat ik me kan herinneren.

‘Waarom heb je hem nou je schrift gegeven? Hij is gewoon stom!’

‘Ik heb het hem gegeven omdat hij anders zijn huiswerk niet kan maken! En trouwens, jij moet hem met rust laten, dat heb je beloofd!’

Lucrezia trok een stuurs gezicht.

‘… Denk je dat ik hem pijn heb gedaan?’

Ze voelde zich schuldig.

‘Nee… ik denk het niet, maar ik wil niet dat je al die anderen na-aapt… beloof je dat?’

Lucrezia keek naar de grond, haar ogen glansden. Toen knikte ze.

Verder herinner ik me niets.

In mijn hoofd een zwart-witfilm, de filmrol beschadigd. En te veel scènes eruit geknipt.