Maart 1986

 

Toen de Verslinder ter wereld kwam

was Denny Possenti zeven jaar

 

 

 

 

‘Mijn pillen, vuile klootzak, mijn godverdommese pilleeeeen!’

Om het gekrijs in te dammen: pillen. Altijd.

Witte pillen. Om de gedachtekronkels met een laagje niets te bedekken.

De huid, rimpelig en dof, trekt alleen nog maar het stof uit de lucht aan, het grijs, de uitlaatgassen van het heelal. Sara Possenti, vierendertig jaar. En de ziel van een fossiel.

Haar man schildert. Om het gekrijs in te dammen: oordopjes. Altijd.

Hij schildert met de woestheid van iemand die het leven onder lagen bedekt. Dikke, volle penseelstreken om het wit op te vullen. De ene laag bedekt de andere. Ze doden elkaar, over elkaar heen. Razend, somber, onvermijdelijk. En toch krijgt het doek vorm, betekenis. Op het doek tekent zich een menselijke gedaante af; zijn gezicht is lichtblauw. De witte sportschoenen steunen op een tapijt van wolken.

‘Mijn pilleeeeen! Vieze, gore teringlijeeeeeer!’

 

… Eén, twee, drie en vier, er is een spook niet ver van hier. Vijf, zes, zeven, dans met angst en beven…

De handjes drukken tegen de oren.

… De moordenaar afrossen om het kind te verlossen. Rennen maar en houd je groot, er hangt een stank van de dood…

‘Mijn pillen, vieze vuile slampamper!’

… In het bos, op de bodem van de rivier, zonder licht, zonder vizier, vind je een goede raad, dat de Zwarte Man niet bestaat!

Echolalie. Denny blijft het eindeloos herhalen. Hij zit op het voeteneind. Hoofd tegen zijn knieën. Maar die viezevuilegoreklootzakteringlijerslampamper blijft zich onverstoorbaar uitleven op het doek.

Denny staat op. Totaal overstuur. Rooddoorlopen ogen.

Denny opent de deur van zijn kamertje.

Denny loopt langs zijn papa.

Denny pakt die verdomde pillen van het nachtkastje.

Denny brengt ze naar zijn mama.

‘Goed zo, jongen, je bent een schat, mama’s liefje, mama houdt van je, echt heel veel, heel anders dan die lul van een vader van je.’

Denny is een brave jongen. De rimpelige lippen van zijn moeder kussen zijn wang, droogbloemen tegen glas.

Denny kijkt hoe zijn moeder een handvol pillen naar binnen gooit.

Denny ziet hoe zijn moeder wegzakt in het hol van het Witte Konijn.

Heel braaf. Een brave jongen.

Denny loopt terug naar zijn kamertje.

‘Goed zo, Denny,’ zegt papa tegen hem. Denny werpt een vluchtige blik op het doek.

‘Dat is de Dromenman, Denny.’

Een haveloze man. Zwart. Met een wandelstok in de hand. De Dromenman van de armen.

Denny gaat zijn slaapkamer binnen. En hij sluit zich op.