Nacht van 5 op 6 mei 2006

 

Alice en Stefano

 

 

 

 

 

 

‘Wat is er? Wat is er gebeurd?’

Alice lag erbij als een hoopje ellende. Haar knieën tegen haar borst aan getrokken, haar ogen vochtig. Ze zat niet meer achter haar computer. Ze had zich verschanst in het enige lege hoekje van de kamer. Niets kon haar van achteren overvallen. Misschien zelfs haar herinneringen niet.

Hij had haar nog nooit zo gezien, dat wist Stefano zeker. Even bleef hij op de drempel staan, toen liep hij naar haar toe, knielde bij haar neer en pakte haar gezicht vast. Zij liet hem begaan. Ze sloeg haar armen om zijn hals en hij drukte haar tegen zich aan, weg uit die koude hoek. Hij trok haar overeind, dicht tegen zich aan geklemd.

Hij werd nog niet wakker van een kanon dat naast hem werd afgeschoten. Maar wel van het gesnik van Alice.

‘Ik heb een nachtmerrie gehad.’

Stefano ging op de stoel achter de computer zitten, met Alice op schoot.

‘Wil je hem aan me vertellen?’

‘Het broertje van Pietro. Dario. Ik heb gedroomd dat hij dood was, net als de anderen.’

Alices stem klonk te veel als die van Pietro. Haar stem had de feiten weergegeven, niet de emoties. Die waren blijven steken in de zeef van haar ziel. Stefano zweeg. Hij voelde Alices hartslag weer wat rustiger worden. Hij streelde haar hoofd.

‘Het was heel echt, Stefano.’

‘Het was hoe dan ook een droom. Je staat onder druk, er komt zoveel tegelijk op je af. Je vertelde me over die tekening van Pietro…’

‘Daardoor is er een herinnering naar boven gekomen, Stefano. Door die droom, bedoel ik. Iets wat ik totaal had verdrongen.’

‘Wil je het me vertellen?’

Alice verborg haar gezicht in Stefano’s hals en snoof zijn intense lichaamsgeur op. Het was die geur geweest, een jaar geleden, die haar het hoofd op hol had gebracht.

‘Ja, heel graag…’

Toen viel er een stilte. Eindeloos. Om die te doorbreken, gebruikte Stefano de kneepjes van zijn vak.

‘Oké, in dit soort gevallen moet je beginnen bij het onderwerp, of weet je wat, ik zal het je makkelijker maken, beschrijf de locaties en haal ze uit hun emotionele context, dan kun je het verhaal beter inleiden.’

Alice keek om en zocht zijn ogen.

‘Niet te geloven, je gebruikt me gewoon!’

‘Hoe kom je daar nou bij…’

‘Jawel, je bent zelfs nu nog aan het werk!’

‘Nee, echt niet, ik probeer je gewoon te helpen een verhaal te vertellen. En een beetje beroepsdeformatie is daarbij onvermijdelijk, dat geef ik toe.’

‘Dus je bent niet aan het werk.’

‘Nee, miss. Ik sta geheel tot uw beschikking.’

Alice was opgehouden met snikken, ze was weer teruggekeerd in het heden, in haar leven. Stefano was er, hier bij haar, met zijn vurige glimlach en zijn sterke armen. Het verleden was inmiddels een verbrijzeld schilderij, dat je door een caleidoscoop kon bekijken, een vreemd, fascinerend beeld, besloten in een glazen buisje, ongevaarlijk.

‘Mooi, ik zie dat ik je heb overtuigd. Waar speelden de gebeurtenissen uit dat kwellende verleden zich af?’ vroeg Stefano met diepe, bijna spookachtige stem. Alice fronste even haar wenkbrauwen, ze haalde diep adem.

‘Bij de Tiberiusbrug. Langs de oever van de Marecchia…’

‘Mooi zo, heel goed. We hebben de locatie. Vertel me nu over de personages.’

Voor Alices geestesoog het gezicht van Lucrezia.

En daarna het gezicht van een ander, of eigenlijk, de perceptie van het gezicht van een ander. Al zou het nauwkeuriger zijn om te spreken van het onderbewuste beeld van een perceptie, de helft van de helft van een fotogram.

Of, bovenal, het vermoeden iets gezien te hebben wat je geest aan het wankelen kan brengen en een afgrond kan slaan in je hart.

Alice sperde haar ogen wijd open. Alleen het gezicht van Lucrezia. Maar dan met minder volle lippen, een streep.

De glimlach van Lucrezia, maar minder zuiver. Een dunne streep.

Lucrezia grijnst. Achter haar een beeld, transparant als zenuwgas; het vermoeden, het afgrijselijke vermoeden van iets wat over dat gezicht heen schuift.

Alice begon weer te snikken. Stefano keek ernstig, drukte haar tegen zich aan . En hij probeerde haar niet tegen te houden.