6 mei 2006, 12.45 uur
Alices herinneringen
Alice en Stefano waren plotseling wakker geschrokken, op een tijd die je op een vrije dag nog in alle vroegte kunt noemen: om 12.45 uur. De tijd voor het ontbijt.
De telefoon bleef maar overgaan.
Alice had zich gewonnen gegeven en was uit bed gestapt. Ze had de telefoon gepakt.
‘Ja?’
Het was echt nog te vroeg voor sociale plichtplegingen.
‘Meneer Monti…’
Stilte. Haar pupillen verslonden haar irissen, haar hartslag verslond haar hart. Alice voelde een kou, alsof ze koorts had.
Ze zei niets. Ze legde de telefoon weer neer en ging terug naar bed, waar ze op haar zij ging liggen, met haar rug naar Stefano toe en haar gezicht naar de muur.
‘Wie was dat?’
Geen antwoord.
‘Alice, wie was dat?’
Doodse stilte, Stefano’s hand op Alices hals, die ijskoud aanvoelde.
Geen beweging.
‘Alice, mag ik weten wie dat was?!’
Hij schudde aan haar schouder. Maar niets.
Stefano deed het licht aan.
En voor het eerst voelde hij de huivering van afgrijzen. Die langs zijn rug omlaag kroop en in zijn lendenen beet.
Hij omhelsde haar stevig, met zijn gezicht tegen haar schouder, om haar niet aan te hoeven kijken, om niet haar ogen te hoeven zien die echt veel te groot waren, en die duim in haar mond, waar ze op zoog met de gulzigheid van een kind. Wanneer het bang is.