16 april 2006, 17.00 uur

 

Een afwijking van de regel

 

 

 

 

 

 

‘Pietro, ik weet zeker dat je erover kunt praten, je moet gewoon rustig ademhalen en je concentreren.’

Aan de andere kant van de tafel zat Pietro met zijn bovenlijf heen en weer te schommelen; zijn ogen vastgeplakt aan de hoek van het plafond. Al twintig minuten onveranderlijk.

‘Oké, Pietro. Vandaag maken we een uitzondering.’

En als ze daar bij het centrum achter komen word ik meteen ontslagen, dacht Alice. Ze stond op en zette de computer aan.

‘Je moet proberen je hoofd stil te houden, dan zie je beter wat je typt.’

Als Pietro in staat was geweest over zijn emoties te praten, had hij haar gezegd dat hij weliswaar een kwartier nodig had om zich goed op zijn stoel te installeren, maar dat dat niet was omdat hij was vergeten hoe je moest zitten of omdat hij er het belang niet van inzag; het was puur vanwege de gêne en de onstuitbare blijdschap dat hij zichzelf eindelijk zou kunnen uiten. Het was alsof Alice hem een sleutel had toegeworpen in de kooi waarin hij was geboren. Twee jaar eerder, tijdens de uren dat ze bezig waren geweest met Faciliterende Communicatie, was Pietro gewoon vergeten dat hij gehandicapt was, of, zoals de anderen zeiden, autistisch. Maar hij voelde zich wel degelijk gehandicapt. Daarbij had hij niet de mazzel dat hij ook nog eens achterlijk was, dus hij zat niet alleen in een kooi, maar hij was zich er ook nog eens bewust van. Hoe dan ook, plotseling had iemand besloten dat Faciliterende Communicatie niet meer wenselijk was. Volgens die persoon was Pietro namelijk niet gehandicapt, maar dus autistisch. En dan niet zomaar een autist, nee, hij was er zo een met het syndroom van Asperger. Zo een die heel intelligent is. En verbaal sterk. Vandaar dat die zeer onsympathieke persoon had besloten dat het moment daar was voor Pietro om op eigen benen te gaan staan, in elk geval wat de communicatie betrof. Alice ging akkoord. En Pietro ook, met tegenzin. Want hij wilde zich niet langer gehandicapt voelen en het liefst van alles wilde hij ‘klootzakken’ kunnen zeggen tegen al die klootzakken die hem razend maakten omdat ze hem steeds voor de gek hielden. Het liefst van alles wilde hij ‘klootzakken’ zeggen, in plaats van als een idioot met zijn handen te wapperen en te gaan kreunen. Want dat gebeurde altijd. Niettemin besloot Alice die middag om voor één keertje terug te grijpen naar dat eerst zo bejubelde en later door de wetenschap neergemaaide hulpmiddel. De Faciliterende Communicatie, dus. Want dit was een speciale middag, een uitzondering. Want Pietro had iets traumatisch meegemaakt. En door die traumatische gebeurtenis zat zijn mond op slot, was zijn maag van streek, waren zijn hersens in de war. Als dat soort dingen gebeurden, leken alle vragen een milkshake van lege, oorverdovende woorden. Ze joegen hem angst aan. En ze hielden hem gevangen in zijn glazen wereld.

‘Goed zo, Pietro, heel goed! Zo gaat het beter, hè?’

Alice was zevenentwintig, ze had een volmaakt ovalen gezicht en dezelfde mosgroene ogen als Pietro, maar dan zonder de amberkleurige schittering. Zo op het eerste gezicht kwamen ze misschien heel gewoon over. Maar ze waren niet gewoon. Ze waren bijzonder. Alice was bijzonder, in elk geval zeker voor Pietro. Ze hadden elkaar drie jaar geleden voor het eerst ontmoet, hij wist dat zij zijn nieuwe begeleidster zou worden en hij had besloten om haar geen enkele medewerking te verlenen. Al die pedagogen konden hem gestolen worden. Maar zij had zich er niets van aangetrokken en had niets gezegd. Ze was de hele middag bij hem gebleven zonder hem aan te raken en hem iets vragen, ze zorgde alleen maar dat ze bij hem aanwezig was. In dezelfde kamer. Dat Pietro bovengemiddeld intelligent was had ze meteen doorgehad, ook zonder dat ze de hoogte van zijn IQ kende.

Die middag besloot ze de Faciliterende Communicatie niet officieel in te plannen. Pietro had een vaste dagindeling, en die structuur hielp hem om zich bewust te worden van de wereld om hem heen. Maar op dit moment zou Pietro met behulp van de computer in staat zijn zich onder te dompelen in zijn eigen wereld en die ook aanschouwelijk te maken. Zonder de gebruikelijke, ontmoedigende inspanningen. Alice reikte hem alleen maar een onderwerp aan, in de hoop dat dat een bres zou slaan in de muur.

‘Pietro, je moeder heeft me de tekening laten zien die je vanochtend hebt gemaakt. Wil je me erover vertellen?’

Pietro bracht instinctief zijn handen naar zijn gezicht en begon er hard overheen te wrijven. Het was de klodder spuug die hij nog steeds voelde. Uit haar map haalde Alice de tekening die ze kort tevoren van Pietro’s moeder had gekregen en legde hem op tafel naast de computer, vervolgens streelde ze met haar vingertoppen langs Pietro’s hals; het was een ‘uitnodigend’ gebaar. Pietro accepteerde het moeiteloos omdat die aanraking geen beroep deed op zijn genegenheid en ook geen enkele emotionele investering van hem vergde, die aanraking betekende heel eenvoudig en eenduidig: ga maar typen. Dus ging Pietro recht op zijn stoel zitten, hield zijn hoofd recht, legde de vingers van zijn linkerhand lichtjes op het toetsenbord en…

Tik. Tik. Tik.

Hij begon te typen.

Pietro weet niet

‘Wat weet je niet, Pietro?’

Gisteren heeft een jongen Pietro pijn gedaan en Pietro weet niet waarom. Hij spuugde naar Pietro en sloeg hem twee keer hard in zijn buik en hij zei dat mama me aftrekt en ik weet niet waarom de anderen lachten en mijn broer huilde en hij deed niks en hij had me naar ze toe gebracht. Mijn broer is gemeen.

‘Je broer vindt het heel erg wat er gebeurd is. Je hebt toch gezien dat hij moest huilen? En weet je nog dat iemand moet huilen omdat hij verdrietig is? Je broer wilde niet dat de anderen je pijn deden. Hij wist niet dat ze dat gingen doen.’

Ik wil dat het niet meer gebeurt.

‘Het zal ook niet meer gebeuren, Pietro. Met hoeveel waren die jongens?’

Net zoveel als op de tekening. Alice?

‘Wat is er, Pietro?’

Waarom doet hij dat?

Pietro pakte de tekening en wees naar Luca’s piemel. Alice bedacht dat het misschien niet zo’n slecht idee was om ook dat moment wat structuur te geven.

‘Dat is een manier om jezelf een fijn gevoel te geven, het… het is een lichamelijk gevoel. Maar die jongen had dat niet zo voor jouw neus mogen doen, het is iets… het is privé. Het is iets wat je privé doet. Net als… net als wanneer je naar de wc gaat.’

Alice vond haar uitleg niet echt briljant, maar het was van essentieel belang dat ze Pietro uitlegde dat hij zich niet in het openbaar mocht masturberen. Wat veel autisten geregeld deden, vanaf hun puberteit tot aan hun dood, omdat niemand ze ooit had geleerd hoe belangrijk het privédomein is. Ze kregen alleen maar te horen dat ze dat niet moesten doen. Alsof seksualiteit was voorbehouden aan normaalbegaafden.

‘Waarom heeft die ander mij pijn gedaan? Waarom heeft die ander mij pijn gedaan, waaro…’

Pietro begon weer hard met zijn handen over zijn gezicht te wrijven. De herinnering aan die klodder van Filippo brandde nog op zijn huid, meer dan de klappen.

Hij haatte elk contact met anderen. En die rochel was echt een zware schending geweest van zijn recht om de wereld buiten te sluiten. En het feit dat hij niet in staat was om losjes over zo’n belangrijk onderwerp te praten frustreerde hem mateloos. Zijn hoofd was net een computer waarin voortdurend te veel programma’s werden geopend en gesloten, waardoor het niet de tijd kreeg om de gegevens te verwerken. Zijn lichaam sloeg op tilt. Zijn handen begonnen te wapperen, zijn lichaam begon te schommelen, en ook dat stomme hoofd van hem. En hoe meer hij probeerde het tegen te houden, hoe meer hij er een speelbal van werd.

Dat waren de momenten waarop Pietro gewelddadig werd tegen zichzelf.

Alice greep hem bij zijn polsen. Ze wist hoe vreselijk Pietro het vond om in bedwang te worden gehouden. Maar ze liet hem niet los.

‘Pietro, hou op, afgelopen, je doet jezelf pijn. Je kunt gewoon praten, dat weet je, maar als dat niet lukt omdat je te boos bent, dan kun je typen. Je hebt hoe dan ook de mogelijkheid om me alles duidelijk te maken wat je maar wilt, en dan begrijp ik je en dat is fijn.’

Als ze hem een jaar geleden zo stevig bij de polsen had gepakt, had hij vast en zeker een uitbarsting gekregen, en misschien wel een epileptische aanval. Maar Pietro maakte vorderingen. Alice ademde diep in en uit om hem eraan te helpen herinneren hoe hij voor zijn zuurstoftoevoer moest zorgen.

‘Ik ben moe.’

Pietro staarde naar de hoek van het plafond. Hij schommelde.

‘Dat weet ik, Pietro. Maar je bent ook heel knap. Je bent zoveel dingen aan het leren.’

‘Ik wil niet gehandicapt zijn.’

Haar hart kromp ineen. Pietro was veertien jaar. Hij zou straks als volwassene vrijwel geheel op eigen benen kunnen staan. En dat was in zijn situatie best zeldzaam, hij mocht van geluk spreken. Maar autisme is geen griepje dat overgaat. Autisme is er. Het blijft aanwezig. Tot aan het einde.

‘Je bent een heel bijzondere, intelligente jongen, Pietro. Maar als je er steeds beter in wilt worden om alles te kunnen, moet je wel je best doen. Je zult nog heel wat arrogante, stomme mensen tegenkomen die je zullen kwetsen omdat ze zelf zo dom zijn, net als die jongens van gisteren.’

Ze pakte het blaadje en hield het voor zijn neus.

‘Maar je zult ook andere mensen tegenkomen die je gaan waarderen en van je gaan houden.’

Pietro staarde naar het scherm alsof hij de ziel van het apparaat zocht. Hij keek er dwars doorheen. Hij keek er voorbij. Naar een onbereikbare, roerloze wereld aan gene zijde. Maar hij had wel geluisterd en hij had het begrepen. Hij haalde diep adem en zijn stem gaf uiting aan een duidelijke, goed gearticuleerde vraag.

‘Wie is die meneer?’

Hij wees naar de oude man achter de zilvergrijze bladeren.

‘Stond die daar de hele tijd, Pietro?’

‘Ja.’

Alice knikte. Ze dacht hetzelfde als wat door het hoofd van commissaris Marzi was gegaan: weer zo’n verrekte pedofiel.

‘Als een kind in de problemen zit moet een volwassene…’

Pietro begon zich weer druk te maken. Alice bracht hem tot bedaren door de woorden voor hem in te vullen.

‘Dan moet een volwassene helpen, dat is waar. Maar zo gaat het niet altijd. Je hebt gelijk, Pietro.’

Alice keek nog eens naar de tekening, ze concentreerde zich op de figuur van de oude man achter de bladeren, ze fronste haar wenkbrauwen, haar gezicht betrok. Ze kreeg het koud. En ze voelde zich stom.

‘Als je die man nog eens ziet, moet je het tegen me zeggen, Pietro. Echt doen, hè? Zet de computer nu maar uit. Zoals je ziet heb je hem niet meer nodig. We gebruiken hem gewoon als een extra steuntje op lastige dagen, oké?’

Pietro knikte, het was mooi geweest voor vandaag. Er was weer een heel kostbare brug geslagen tussen hun beider werelden.