9 mei 2006, 23.37 uur
Alice kon zich niet bewegen. En eerlijk gezegd ook niet denken. Als een dier in de koplampen van een auto wachtte ze alleen maar tot het voorbij zou zijn. De Dromenman pakte haar schouders vast: vingers van staal, koud en hard als een autopsietafel. Die kou deed haar denken aan de rivier. En aan de brug. Die kou rukte de hekken om haar geest uit de hengsels, en spuugde vooral het schreeuwende gezicht van Lucrezia Contini uit. Die kou was als een tumor.
‘Wij kennen jou nog…’ zei hij met metalige, schelle, robotachtige stem.
Wij kennen jou nog… En intussen trokken zijn rimpelige wijsvingers haar oogleden omhoog, terwijl zijn duimen de huid onder haar ogen lichtjes omlaag duwden: de Verslinder zocht haar ziel. Ze had wel armen, Alice, en benen. Maar dat besef drong niet eens tot haar door. Ze realiseerde zich dat ze met haar handen de kille polsen van de Dromenman omklemde, maar ze stelde het allemaal vast alsof ze buiten haar lichaam stond, vanuit de verte. Ze voelde niet de kracht die door haar armen wegvloeide. Ze zag haar roerloze handen. Om de polsen van de Verslinder.
‘Denny heeft me heel erg in de weg gezeten, weet je dat? Als dat schijterige ventje me niet een spaak in het wiel had gestoken, hadden wij tweeën nu niet al die problemen gehad, wat jij, liefje?’
Alice zag zwart. Ze zag niets anders dan een stugge zwarte massa die binnendrong in haar binnenste. Dat waren geen ogen die haar aankeken. Dat konden geen ogen zijn. Ze waren een leegte. Zwart, slijkerig, kannibalistisch. Een hypnotische leegte die haar uit evenwicht bracht boven de afgronden van het universum.
‘Dat was wel heel erg egoïstisch van jou, weet je? Dat je Lucrezia wilde overleven, bedoel ik. Er zijn heel wat jaren verstreken, je hebt gestudeerd, je bent opgegroeid en het leven heeft je lastiggevallen, het heeft je teleurgesteld, het heeft je gefrustreerd. Het is veel eerlijker als jij je ook laat vermoorden, luister naar me, dat is de beste manier om vergiffenis te krijgen…’ zei de Dromenman, terwijl zijn schuimende kwijl op haar jas sijpelde. Alice kon die woorden wel horen, voelen hoe ze haar pijn deden als spelden die in haar zenuwen prikten. Maar ze bracht die woorden niet in verband met de mond die op haar stond te kwijlen, nee. Ze bracht ze in verband met de afgronden van het universum. Het was het universum dat tegen haar praatte met die verwrongen, afschrikwekkende echo. En het universum had gelijk: zij was egoïstisch geweest, ze had Lucrezia laten sterven. In plaats van haar plaats in te nemen. En wat het ergste is, Alice had niet in de gaten dat ze ijlde. Ze begon zich alleen maar steeds lichter te voelen…