Nacht van 5 op 6 mei 2006
Uit het dagboek van Alice
Ik herinner me de kleur van haar jurkje: wit. Met rode kersjes erop.
Ik herinner me de kleur van haar haar. Blond.
Ik herinner me dat we verstoppertje speelden en altijd te laat kwamen voor het middageten. We werden niet uitgefoeterd.
Ik herinner me dat we die dag dezelfde weg namen als altijd, de veilige weg, de weg waar we niets te vrezen hadden, de weg die onze ouders ons gewezen hadden. We waren alleen nogal dicht bij de rivier gekomen. Dat is waar, ze hadden gezegd dat we dat niet moesten doen. Het was niet de eerste keer; het was ons geheim. We vonden het leuk om onze weerspiegeling te zien, om gekke bekken te trekken, om te spelen, want we waren zeven jaar. En dicht bij de brug kwamen geen oude mensen, er waren geen volwassenen, er waren geen kinderen, er waren zelfs geen honden. We konden doen alsof we ergens anders waren, in onze eigen magische droomwereld.
Ik herinner me dat ik dol was op Lucrezia.
Ik droeg een joggingpak. Ik droeg altijd joggingpakken en nooit jurkjes. Ik had kroezend haar. Ik was een jongensachtig meisje.
Ik herinner me dat mijn moeder dat een ramp vond. Lucrezia niet, zij was een popje.
Ik herinner me dat Lucrezia en ik buurmeisjes waren. Ik herinner me dat haar ouders gingen verhuizen, naderhand. En wij ook.
Ik herinner me dat ik ineengedoken onder een beuk lag te slapen toen ze me vonden. Doorweekt van de rivier en de aarde. Panisch. In shock.
Ik herinner me dat ik me niets kon herinneren. Alleen een ijskoud, zwart, kannibalistisch gat.
Ik herinner me dat ik slaap had, slaap en nog eens slaap. Eindeloos veel slaap. Mijn geest totaal uitgeput.
Ik herinner me dat ze haar kleren een paar kilometer verderop aantroffen, langs de oever van de rivier.
Meegevoerd door de stroming.