9 mei 2006, 23.35 uur
Ken je me nog?
Stefano bleef op de drempel staan, hij onderzocht drie hoeken van de kamer met de zaklamp. De vierde ging schuil achter de deur. Alice zette twee stappen naar binnen. Het maanlicht filterde pijnloos tussen de glasscherven als tanden van het raam door. De zaklamp verlichtte het bureau, onthulde het schilderij. Hun harten sloegen over. Op de wolken, afstekend tegen de loodgrijze hemel, verrees de Dromenman. De lichtkegel verlichtte zijn gezicht, waarop een duivelse grijns prijkte. Alice herkende hem, haar geheugen spuugde hem op vanuit de diepste holtes; instinctief deinsde ze achteruit; maar voordat ze haar benen kon opdragen om te vluchten, schoot het hoofd van de man zijwaarts, naar het raam. En alsof hij de windvlagen om hulp had gevraagd, sloegen die de deur dicht, waarbij de zaklamp aan gruzelementen ging en Stefano werd buitengesloten. Zonder mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.
Alice hoorde hem niet schreeuwen, noch tegen de deur schoppen. Ze hoorde evenmin dat de klink afbrak, ze hoorde hem niet jammeren. Het enige wat ze kon doen was zich blijven vasthouden aan de logica, terwijl de Dromenman met één sprong uit het doek kwam en van het bureau op de grond belandde, waar hij zich in al zijn gruwelijkheid voor haar oprichtte.
‘Dag liefje. Ken je me nog?’