6 mei 2006
De Verslinder heeft nog honger
Die ochtend gebeurde verreweg het allerergste wat Dario zich kon voorstellen: hij miste de bus.
Sinds twee jaar had hij de gewoonte, of de obsessie, om dag in dag uit één minuut voordat de wekker afging wakker te worden. Omdat hij zich de ellende wilde besparen om op de tweede bus te moeten wachten; de bus die geen onschuldige oudjes op weg naar de begraafplaats vervoerde, maar in plaats daarvan wrede roofdieren in de middelbareschoolleeftijd naar de martelplek die school heette.
Maar die ochtend was dat toch het geval. Toen de deuren van de bus opengingen, zag Dario de helse poorten van de onderwereld openzwaaien. Maar hij ging al halfdood vóór dat onzalige moment; om precies te zijn ging hij al halfdood toen de bus vaart minderde en de roofdieren, die hun prooi in het oog kregen, met hun vuisten tegen de ruiten aan begonnen te slaan en uit de raampjes gingen hangen. En hij ging helemáál dood toen Pietro niet alleen met zijn handen begon te wapperen, maar ook nog roeibewegingen maakte en schreeuwde: ‘Oooohhh!’
Uiteraard deed de chauffeur de middelste deur open. Dario sleepte zijn broer mee naar de voorste deur en keek de chauffeur aan met de blik van een uitstervende pandabeer. De man, met zo’n politiezonnebril als in Psycho en met de sympathie van een anuskloofje, deed tergend langzaam de deur open, alsof het contact van zijn vinger met die drukknop al zijn energie van een maand werken, of misschien wel van zijn hele carrière, had opgeslurpt.
‘Oooohhhh!’ Pietro roeide maar door.
De chauffeur deed zijn bril omhoog en keek naar Pietro.
‘Wat heeft hij?’
‘Hij… hij is autistisch…’ stamelde Dario. Bleek als een vaatdoek.
‘Dan kan hij vast ook goed autorijden!’ De man bulderde van het lachen. Een jochie met zoveel gel in zijn haar dat hij eruitzag of hij net geboren was, hing bungelend als een aap aan een paal te schreeuwen.
‘Hé! Jullie daar, kom eens naar achteren en doe een showtje voor ons!’
Een oud vrouwtje, het enige in deze bus, sloeg een kruisteken. Nu hoefden er alleen nog maar wat nonnen en een paar hooligans in te stappen en het feest was compleet. En niet te vergeten professor Sneep met een paar Uruk-hai.
Dario bad vurig dat de aarde zou opensplijten. Hij kon zich niet bedwingen. Hij drukte op de knop.
Ze waren net drie haltes gepasseerd. Ze stapten uit ter hoogte van de Via Muscolini. Dario sprong naar buiten zonder iets te zeggen en Pietro begreep dat er weinig anders op zat dan hem te volgen.
Dario rende de weg over. Zijn gezicht knalrood. Zijn ogen brandden. Hij rende de hele Via Muscolini af en rende door toen die eindigde en het gras begon. Nu rende hij door het park. En Pietro achter hem aan. Hijgend, maar minder rood. Afwezig. Ze hadden tien minuten achter elkaar gerend. Dario stopte pas toen hij bij de rivier aankwam.
‘Shit! Shitterdeshit! Aaaaaahhhh!’
Hij stampte met zijn voeten op de grond. Pietro keek naar hem zoals je naar een ongewoon fenomeen kijkt. Het intrigeerde hem. Het was niet de eerste keer dat Dario zijn wereld binnendrong door zijn nieuwsgierigheid te wekken. Wel jammer dat hij daar alleen in slaagde als het niet zijn bedoeling was.
Het waren hoe dan ook tien goede minuten waarin Pietro was opgehouden met kreunen en roeien. Hij begon zowaar een gesprek.
‘Waarom ben je uitgestapt? We moeten naar school.’
Dario draaide zich met een vuurrood gezicht om naar zijn broer.
‘Waarom ik ben uitgestapt?! Omdat ze ons allemaal voor de gek houden, en dat is jouw schuld!’
‘Jij hebt de bus gemist omdat je vanmorgen op de wc strips zat te lezen onder het poepen.’
‘Rotoprotoprotoprotoooooop!’
Toen hij besefte dat hij zich aan het herhalen was, net als zijn broer altijd deed, hield hij zijn mond.
‘Wat doen we nu?’
Dario realiseerde zich nu pas dat hij helemaal alleen met zijn broer op de verkeerde plek was. Hij realiseerde zich dat dat niet zonder gevolgen zou blijven en dat zijn ouders hem zouden afmaken. Want Pietro kon niet liegen.
‘Zullen we naar huis gaan?’ drong Pietro aan.
Als enige reactie ging Dario op de oever zitten, op de plek waar het stilstaande water zich rond de pijlers van de Tiberiusbrug verzamelde. Het was zaak om een supergoeie smoes te verzinnen voor zijn moeder. De weerspiegeling van de brug leek hem met de ogen van doden aan te kijken, vanuit een hiernamaals. Het water liet het beeld niet trillen maar bedekte het slechts, als een lijkwade.
Pietro probeerde zich af te sluiten. Hij liep doelloos rond, waarbij hij obsessief in de gaten hield dat hij binnen een straal van tien meter van zijn broer bleef. Hij was op een onbekende plek, op een ongewoon tijdstip, ver van huis, van school, met Dario die geen woord zei.
Bovendien was het park uitgestorven.
Op dit tijdstip glinsterde het water niet, het had nog de kleuren van de nacht, de vochtigheid, het drassige.
Op dit tijdstip wandelde er niemand. De oudjes kwamen er pas wanneer de zon hun botten verwarmde. En de kinderen zaten op school. Vandaar dus dat hij zich een poosje op de schors van de pijnbomen had geconcentreerd, maar hij had behoefte aan iets wat dynamischer was, iets wat sneller was dan zijn gedachten, iets wat ze kon laten struikelen. Een felblauwe libel besloot hem te hulp te vliegen, het insect wervelde recht voor zijn neus langs en scheerde over het water heen.
‘Dario! Dario! Een libel!’
‘Kop dicht. Ik zit na te denken.’
Pietro begon met zijn handen te wapperen, het kwam door de opwinding. Telkens weer.
‘Libellen behoren tot de orde der Odonata, het achterlijf bestaat uit tien segmenten. Ze zijn ovipaar en planten zich vooral voort bij stilstaand water. Libellen ondergaan een onvolledige gedaantewisseling.’
‘Ik zei dat je je kop moest houden, Pietro!’
Dario was paars aangelopen.
‘Deze libel van de orde der Odonata heeft blauwe vleugels, blauw zit tussen cyaan en violet en heeft een golflengte van 470 nanometer. Een nanometer is een lengtemaat die gelijk is aan 10-9 meter.’
Dario keek met ingevallen, rode ogen naar zijn broer. Pietro hield zijn mond. Dario begon weer na te denken, de ogen gericht op de bodem van de rivier, vissend naar het niets.
Tik. Tik. Tik.
Pietro was gewaarschuwd. Dario sprong op en duwde zijn broer op de grond.
‘Ik zei kappen!’
‘Hij was het niet, mijn jongen.’
Pietro begon te kreunen.
NAKIJKEN!!!!!